ECLI:NL:HR:2019:536

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
17/02986
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift en witwassen met betrekking tot schadevergoeding in buitenlandse valuta

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van valsheid in geschrift en witwassen van een geldbedrag van £ 120.000,-. Het Hof had de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade had geleden, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag in Britse ponden. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of een benadeelde partij een vordering in buitenlandse valuta kan indienen en of deze vordering in die valuta kan worden toegewezen.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat een benadeelde partij geen betaling kan vorderen in buitenlandse valuta onjuist is. Artikel 6:123 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing, wat betekent dat de schuldeiser kan vorderen tot betaling in het buitenlandse geld of in Nederlands geld. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof de vordering van de benadeelde partij terecht heeft toegewezen en dat de verdachte tot betaling van £ 120.000,- kon worden veroordeeld.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de schadevergoedingsmaatregel, opgelegd op basis van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ook in buitenlandse valuta kan worden uitgedrukt. Dit was een wijziging ten opzichte van eerdere rechtspraak, waarin werd gesteld dat dergelijke verplichtingen altijd in euro's moesten worden uitgedrukt. De Hoge Raad benadrukte dat de omrekening naar euro's moet plaatsvinden op de dag van betaling, indien dat nodig is. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

9 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/02986
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 mei 2017, nummer 22/003559-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft A. Verbruggen, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend in reactie op het verweerschrift van de benadeelde partij.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot oplegging aan de verdachte van de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, een bedrag te betalen van £ 120.000, dit bedrag te bepalen op € 133.264,49 en het beroep voor het overige te verwerpen.

2.Beoordeling van het vierde middel

2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor zover deze in Britse ponden zijn uitgedrukt.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"2.
hij in de periode van 15 april 2009 tot en met 30 april 2009, in Iran, opzettelijk (van) een vervalst faxbericht
- dat faxbericht, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat faxbericht bestemd was voor (zodanig) gebruik als ware het echt en onvervalst,
en
- gebruik heeft gemaakt als ware dat faxbericht echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dat faxbericht heeft verzonden aan [B] in Engeland,
en
bestaande die vervalsing hierin dat op dat faxbericht namen en handtekeningen waren geplaatst, die moesten doorgaan voor de namen en de handtekeningen van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2];
3.
hij in de periode van 29 april 2009 tot en met 31 mei 2009, te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, gebruik heeft gemaakt van een geldbedrag van 120.000 UK pond, terwijl hij, verdachte, wist, dat dat geldbedrag
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.3.1.
De bestreden uitspraak houdt als beslissing van het Hof, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [A]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van £ 120.000,00 (honderdtwintigduizend Britse ponden) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A], ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van £ 120.000,00 (honderdtwintigduizend Britse ponden) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft."
2.3.2.
De bestreden uitspraak houdt omtrent deze vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel voorts het volgende in:
"Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van £ 120.000,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde, nu dit strafbare feit ertoe heeft gestrekt dat het aan de benadeelde partij toebehorende geldbedrag van £ 120.000,- door de handelingen van de verdachte is weggenomen. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag - in Britse ponden, om reden als in de voetnoot vermeld - worden toegewezen.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
(...)
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van £ 120.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [A]."
In de voetnoot bij de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof overwogen:
"Met de rechtbank overweegt het hof dat het equivalent van £ 120.000,- thans niet in euro's is vast te stellen, nu de berekening van de tegenwaarde samenhangt met een aantal onbekende factoren, waaronder de wisselkoers, de aan- en verkoopprijs."
2.4.1.
Art. 6:123, eerste lid, BW luidt als volgt:
"Ingeval in Nederland een rechtsvordering wordt ingesteld ter verkrijging van een geldsom, uitgedrukt in buitenlands geld, kan de schuldeiser veroordeling vorderen tot betaling te zijner keuze in dat buitenlandse geld of in Nederlands geld."
2.4.2.
Voor zover het middel ervan uitgaat dat een benadeelde partij geen betaling kan vorderen van een in buitenlands geld uitgedrukte vordering of dat deze vordering niet in buitenlands geld kan worden toegewezen, steunt het op een onjuiste rechtsopvatting. Op de vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing.
Art. 6:123 BW is dan ook van toepassing op de onderhavige, in Britse ponden uitgedrukte, vordering van de benadeelde partij.
Het Hof heeft deze vordering kunnen toewijzen en de verdachte tot betaling van £ 120.000,00 kunnen veroordelen. In zoverre kan het middel niet tot cassatie leiden.
2.4.3.
Ingevolge art. 6:121 in verbinding met art. 6:124 BW kan de voldoening van een geldbedrag dat is uitgedrukt in andere valuta in Nederland altijd plaatsvinden in euro's tegen de koers van de dag van betaling. Voor kwesties als de bevoegdheid van de verdachte als schuldenaar tot voldoening van de verbintenis tot betaling van een bedrag in buitenlands geld in het geld van de plaats van betaling, de aanspraak van de benadeelde partij als schuldeiser in zo een geval op de tegenwaarde en de koers van omrekening wordt verwezen naar de art. 6:121 tot en met 6:126 BW.
2.5.1.
Het middel klaagt voorts dat het Hof ten onrechte de verplichting tot schadevergoeding in Britse ponden heeft opgelegd.
2.5.2.
De klacht faalt. De op de voet van art. 36f Sr opgelegde betalingsverplichting (schadevergoedingsmaatregel) kan in gevallen als de onderhavige ook worden uitgedrukt in buitenlands geld en behoeft niet te worden uitgedrukt in Nederlands geld.
De Hoge Raad komt dus terug van de overweging in zijn arrest van 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1454 (rov. 4.1.2) waaruit anders kan worden afgeleid. De in dat arrest gegeven motivering voor de verplichting het te betalen bedrag in wettig Nederlands betaalmiddel uit te drukken, is bij uitstek toegesneden op de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36e Sr en die argumenten bieden niet een voldoende rechtvaardiging om daaraan te ontlenen dat het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel, anders dan de vordering van de betrokkene die schade heeft geleden, altijd in euro's dient te worden uitgedrukt.
Daarbij is van belang dat in de rechtspraktijk het bedrag van de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr veelal op hetzelfde bedrag wordt bepaald als het bedrag waarvoor de met hetzelfde feit of dezelfde feiten verband houdende vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, waarbij geldt dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling van het slachtoffer indien hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van de door het slachtoffer geleden schade.
2.5.3.
Indien de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr, zoals in het onderhavige geval, is uitgedrukt in buitenlands geld en de tegenwaarde in Nederlands geld moet worden bepaald, geschiedt de omrekening in euro's naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvindt.
Voor de berekening van de duur van de ingevolge art. 36f, achtste lid, Sr in verbinding met art. 24c Sr te bepalen vervangende hechtenis kan uit praktisch oogpunt worden aangesloten bij - globaal - de tegenwaarde op de dag van de beslissing.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2019.