Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
5 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de curator die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer heeft gelegd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en een arrest van het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat de curator in deze context mogelijk aansprakelijk kan zijn voor schade die door de geëxecuteerde is geleden.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De rechtbank en het hof hebben in hun eerdere uitspraken de relevante feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet leiden tot cassatie, omdat deze geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.
In de beslissing heeft de Hoge Raad [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.249,34, inclusief verschotten en salaris voor de advocaat van [verweerder]. De wettelijke rente over deze kosten is van toepassing indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoet.