Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 april 2017. De verdachte, geboren in 1969, was in cassatie gegaan tegen de veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook voor het handelen in strijd met de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat niet was gebleken dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de buddyseats van de scooters. Daarnaast werd betwist of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van LSD in de buddyseat van een bromfiets.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat de verdachte in meer of mindere mate bewust was van de wapens en munitie. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere beslissing van het Gerechtshof.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en werd openbaar uitgesproken. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed.