ECLI:NL:HR:2019:570

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
18/01391
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot afgifte van bankrekeningafschriften en rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad

In deze zaak heeft Brachium B.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 6 februari 2018 een uitspraak gedaan in een geschil tussen Brachium en de Provincie Gelderland. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 2 december 2016. De kern van het geschil betreft een vordering tot afgifte van bankrekeningafschriften op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Brachium stelt dat er een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad bestaat, die rechtvaardigt dat de Provincie de gevraagde informatie verstrekt. De Provincie heeft in haar verweerschrift het cassatieberoep van Brachium bestreden. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad uiteindelijk heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van Brachium niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt Brachium in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.065,34, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.

Uitspraak

12 april 2019
Eerste Kamer
18/01391
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BRACHIUM B.V., voorheen [Brachium] ,
gevestigd te Arnhem,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. T.T. van Zanten,
t e g e n
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelende te Arnhem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en
mr. G.C. Nieuwland.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Brachium en de Provincie.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/05/308553/KG ZA 16-430 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 2 december 2016;
b. het arrest in de zaak 200.206.944 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2018.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Brachium beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Provincie heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Brachium mede door mr. M.E. ten Brinke.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Brachium heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Brachium in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Provincie begroot op € 865,34,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Brachium deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
12 april 2019.