ECLI:NL:HR:2019:714

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
18/00697
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over redelijke termijn bij betekening verstekmededeling in ontnemingszaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking heeft op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak is gestart door de betrokkene, die in cassatie is gegaan na een uitspraak van de Politierechter. De centrale vraag in deze procedure is of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden bij de betekening van de verstekmededeling. De uitspraak van de Politierechter dateert van 7 maart 2014, terwijl de verstekmededeling pas op 5 april 2017 aan de betrokkene is uitgereikt. Dit roept de vraag op of de termijnoverschrijding, die meer dan drie jaar bedraagt, gevolgen heeft voor de rechtsgeldigheid van de betekening.

De Hoge Raad oordeelt dat het middel terecht is voorgesteld, maar dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden. De Hoge Raad concludeert dat met de constatering van de termijnoverschrijding kan worden volstaan. Tevens wordt opgemerkt dat in een samenhangende strafzaak, die gelijktijdig met de ontnemingszaak is behandeld, ook sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. In die strafzaak heeft de Hoge Raad de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van drie maanden met een week verminderd, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.

Uitspraak

14 mei 2019
Strafkamer
nr. S 18/00697 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 oktober 2017, nummer 21/001932-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM niet is overschreden. Het voert daartoe aan dat na de uitspraak van de Politierechter de verstekmededeling niet binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend en dat het Openbaar Ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
2.2.
Het middel is terecht voorgesteld. Tot cassatie behoeft dat niet te leiden reeds omdat de Hoge Raad tot het oordeel komt dat met de constatering van de termijnoverschrijding kan worden volstaan, en wel op grond van het volgende. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak (HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:708), die door het Hof gelijktijdig met de onderhavige ontnemingszaak is berecht en waarin het tijdsverloop gelijk is geweest, is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden. In de strafzaak heeft de Hoge Raad de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van drie maanden, gelet op die overschrijding van de redelijke termijn, met een week verminderd.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 mei 2019.