Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
21 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor witwassen. De verdachte, geboren in 1957, was als bewindvoerder van zijn tante verantwoordelijk voor het verzwijgen van aanzienlijke geldbedragen op Luxemburgse bankrekeningen. Deze bedragen, € 100.000,- en € 231.300,83, werden contant opgenomen en aan zijn moeder overhandigd. De verdachte heeft in cassatie verschillende klachten ingediend, waaronder de verwerping van een beroep op de inkeerregeling zoals bedoeld in artikel 69.3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft dit oordeel overgenomen. Het arrest is gewezen op 21 mei 2019 door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.