Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
28 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2019 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvraag tot herziening was ingediend door M.J.N. Vermeij, advocaat te ’s-Gravenhage, namens de verdachte, die in 1961 is geboren. De zaak betreft feitelijke leiding geven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en valsheid in geschrift door twee vennootschappen, alsook het witwassen van ten onrechte door de belastingdienst uitgekeerde geldbedragen. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat dit te laat was ingesteld. De aanvrager stelde echter dat het hoger beroep tijdig was ingesteld, omdat hij op de dag van het vonnis van de Rechtbank Gelderland een fax had gestuurd naar de griffie, welke fax als bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep kon worden opgevat.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening niet kon leiden tot herziening van het arrest van het Hof, omdat het arrest niet als een veroordeling in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden beschouwd. De aanvraag werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is een vervolg op eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waaronder ECLI:NL:HR:2016:16 en ECLI:NL:HR:2017:978, die betrekking hadden op eerdere herzieningsaanvragen.