Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
28 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 mei 2018 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag, gepleegd door meermalen met een mes in te steken op twee anderen tijdens een ruzie op straat in Arnhem, en van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, door de slachtoffers na het steekincident in een auto te achtervolgen en hen verbaal met de dood te bedreigen. De Hoge Raad heeft op 28 mei 2019 geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, en gehoord de Procureur-Generaal. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.