Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde en het vijfde middel
art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
4.Beslissing
28 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de moord op een vriend en zakenpartner, evenals de verbranding van het stoffelijk overschot in Maastricht in 2012. De verdachte, die in voorlopige hechtenis verkeert, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad behandelt de vraag of het Hof volstond met de constatering van overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de redelijke termijn in gevallen waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert. Het Hof had geoordeeld dat aan de overschrijding van de redelijke termijn geen consequenties behoeven te worden verbonden, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit uitgangspunt niet juist is. De Hoge Raad vermindert de opgelegde gevangenisstraf van 24 jaren naar 23 jaren en 3 maanden, omdat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken, vooral wanneer de verdachte in voorlopige hechtenis is.