Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
Digitaal ondertekend door [de geneesheer-directeur]. Datum: 2018.11.23 10:19:53 +01’00’”.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet Bopz. Betrokkene, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, die op 21 december 2018 een machtiging tot voortgezet verblijf had verleend. De officier van justitie had verzocht om deze machtiging, waarbij een geneeskundige verklaring was overgelegd die elektronisch was ondertekend door de geneesheer-directeur. De rechtbank had de machtiging verleend, maar betrokkene betwistte de geldigheid van de elektronische handtekening, omdat deze niet voldeed aan de eisen van de Wet Bopz. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet ambtshalve hoefde te onderzoeken of de elektronische handtekening daadwerkelijk door de geneesheer-directeur was geplaatst, aangezien er geen verweer over was gevoerd. De Hoge Raad concludeerde dat voor de toepassing van de Wet Bopz een geavanceerde of gekwalificeerde elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen heeft als een handgeschreven handtekening. De Hoge Raad verwierp het beroep van betrokkene, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef.