Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 6 oktober 2017 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969. De verdachte is aangeklaagd voor oplichting, meermalen gepleegd. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat R.A.H. van Huijgevoort uit Tilburg. In de schriftelijke verdediging heeft de advocaat een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De raadsman heeft hierop schriftelijk gereageerd. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 18 juni 2019 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.