ECLI:NL:HR:2019:979

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
17/04990
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging bij rijden onder invloed en besturen zonder rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en het besturen van een motorrijtuig zonder rijbewijs. Het Hof had de verdachte een geldboete van € 500,- opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de strafoplegging niet voldeed aan de eisen van artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht, dat vereist dat voor elk bewezen feit afzonderlijke straffen worden opgelegd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak verbeterd, waarbij de geldboete voor het rijden onder invloed is vastgesteld op € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, en voor het besturen zonder rijbewijs op € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, omdat de overige middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/04990
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 15 september 2016, nummer 21/007261-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad verstaat dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een geldboete van € 350,-, subsidiair zeven dagen hechtenis, en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden en voor het onder feit 2 bewezenverklaarde feit een geldboete van € 150, subsidiair drie dagen hechtenis, heeft opgelegd, dat de Hoge Raad het arrest vernietigt voor zover daarin als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust art. 63 Sr niet is vermeld en dat de Hoge Raad dit verzuim herstelt, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de strafoplegging. Het voert daartoe aan dat het Hof heeft nagelaten ingevolge art. 62 Sr aan te geven welke straf is opgelegd voor de bewezenverklaarde overtreding van art. 107 Wegenverkeerswet 1994.
2.2.
Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2 tot en met 2.4 had het Hof ingevolge art. 62 Sr voor de bewezenverklaarde feiten twee afzonderlijke straffen moeten opleggen in plaats van één.
2.3.
De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak verbeterd in die zin dat het Hof de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde heeft veroordeeld tot een geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, en een voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot een geldboete van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis. Het middel kan dus niet tot cassatie kan leiden.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2019.