Met betrekking tot de gevorderde schadeloosstelling heeft het hof, samengevat, het volgende overwogen.
De deskundige heeft de schade begroot met als uitgangspunt dat de schade uitsluitend bestaat uit de nadelen die ontstaan als gevolg van het moeten gedogen van de aanleg en de instandhouding van de hoogspanningsverbinding, waarbij de bestemming ‘hoogspanningsleiding II’ van de onderliggende strook (en dus ook de waardevermindering van die strook die optrad op het moment dat die bestemming werd gevestigd en de aanspraak op tegemoetkoming in de schade die daarmee samenhangt) reeds een gegeven is. Die schade bestaat uit de op geld gewaardeerde nadelen die [eiser] ondervond respectievelijk zal ondervinden als gevolg van de aanleg en van de instandhouding van het werk, aldus de deskundige. De kern van het geschil wordt gevormd door het standpunt van [eisers] dat het recht op schadeloosstelling ook omvat recht op vergoeding van de waardevermindering van het perceel als gevolg van het rijksinpassingsplan. (rov. 6)
Het hof kan zich verenigen met de uitgangspunten die de deskundige bij zijn schadebegroting heeft genomen. Voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade als gevolg van het rijksinpassingsplan stond (exclusief) de weg open van art. 6.1 Wro. De schade waarvoor een schadeloosstelling op grond van art. 3 BP kan worden gevraagd, is uitdrukkelijk beperkt tot schade die een gevolg is van de aanleg en instandhouding van een werk in de zin van de BP. Voor een uitbreiding van de schade tot waardevermindering van de grond als gevolg van het rijksinpassingsplan is in het recht geen steun te vinden.
Er is evenmin grond de schade te begroten aan de hand van of naar analogie met de Onteigeningswet. De memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Invoeringswet Omgevingswet biedt geen steun voor een zodanige uitbreiding. Zo al de memorie van toelichting een voorbode zou zijn van een andere regeling van de schadevergoeding, dan vormt deze regeling een breuk met de huidige wettelijke regeling(en). In het bijzonder de in art. 40c, aanhef en onder 3°, Ow vervatte eliminatieregel is zonder (geldende) wettelijke grondslag niet toe te passen op de regels voor schadeloosstelling onder de BP.
Dat in vroegere tijd werken van openbaar nut niet in alle gevallen eerst planologisch werden verankerd, maar op enig moment werden aangelegd waardoor waardevermindering in die gevallen kon worden veroorzaakt door de aanleg en instandhouding van het werk en niet door een plan, brengt niet mee dat in de huidige tijd, waarin dat anders is, geen verweer zou kunnen worden gegrond op de exclusiviteit van de regeling in art. 6.1 Wro voor de vergoeding van planschade. (rov. 9)