ECLI:NL:HR:2020:103

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
19/04478
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak hebben de belanghebbenden, [X1] en [X2], beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Financiën in verband met de aan hen opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2006 tot en met 2017. De belanghebbenden hebben een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. Dit beroep is echter afgewezen door de griffier van de Hoge Raad, omdat niet voldaan was aan de criteria voor betalingsonmacht. De belanghebbenden werden in een brief van 29 oktober 2019 geïnformeerd dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht hun beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden.

De griffier heeft de belanghebbenden op 13 november 2019 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en hen een termijn van vier weken gegeven om dit te voldoen. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet betaald. Op 12 december 2019 kregen de belanghebbenden de gelegenheid om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar hun argumenten werden niet als voldoende beschouwd. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2020 door de voorzitter J. Wortel en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04478
Datum24 januari 2020
ARREST
in de zaak van
[X1] en [X2] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie betreffende de aan belanghebbenden voor de jaren 2006 tot en met 2017 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Naar aanleiding van de door belanghebbenden (fiscale partners) verstrekte gegevens, waaronder een door de Sociale verzekeringsbank in oktober 2018 aan één van de fiscale partners op grond van de AOW gedane periodieke uitkering, is het beroep op betalingsonmacht bij brief van 29 oktober 2019 afgewezen, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in deze brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbenden bij aangetekende brief van 13 november 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbenden opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbenden bij brief van 12 december 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbenden in hun bericht van 17 december 2019 aanvoeren, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbenden niet in verzuim zijn geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.