De rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster, dat strekt tot teruggave van de ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (hierna EOB) van de Duitse autoriteiten inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Uit de stukken en de behandeling in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken.
Op 4 juni 2019 is er bij het functioneel parket internationale rechtshulp een Europees Onderzoeksbevel (hierna EOB) van het Staatsanwaltschaft Osnabrück (Duitsland) met als kenmerk 1120 AR 1/19 (gedateerd 6 februari 2019) binnengekomen. Blijkens dit onderzoeksbevel is door het parket te Osnabrück een opsporingsonderzoek ingesteld tegen klager. De Duitse autoriteiten hebben in het kader van dit onderzoek de Nederlandse autoriteiten verzocht een doorzoeking te doen in de verblijfplaats van klager, alwaar ook zijn bedrijf [klaagster] gevestigd is. Op 25 juni 2019 heeft daarom aan de [a-straat 1] te [plaats] een doorzoeking plaatsgevonden waarbij diverse goederen in beslag zijn genomen.
Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslagneming van alle goederen niet rechtmatig is (geweest), aangezien van dubbele strafbaarheid geen sprake kan zijn.
Anders dan in het EOB is gesteld, is ten aanzien van de producten [product 1] en [product 2] geen sprake van diergeneesmiddelen, zodat van verkoop in Duitsland zonder de vereiste vergunning geen sprake kan zijn. Voor en in Nederland is vastgesteld dat het product kan worden verkocht als aanvullend diervoeder.
Tevens heeft klager zich op het standpunt gesteld dat het disproportioneel is de gehele handelsvoorraad van twee producten in beslag te nemen, gezien de waarde die deze vertegenwoordigt, de beperkte houdbaarheidsdatum, alsook het feit dat deze producten sowieso nog in Nederland mogen worden verkocht als vastgesteld door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Nu er geen sprake is van een strafbaar feit als opgenomen in het EOB, heeft klager de rechtbank primair verzocht geen verlof te verlenen voor de overdracht van de inbeslaggenomen goederen en bescheiden en verzocht deze te doen retourneren. Subsidiair heeft klager verzocht te volstaan met de overdracht van bescheiden en een geringe hoeveelheid van de producten ten behoeve van het Duitse onderzoek.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen bescheiden en goederen, echter met dien verstande dat er ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen kan worden volstaan met de overdracht naar Duitsland van een geringe hoeveelheid, zijnde de hoeveelheid die de Duitse autoriteiten nodig hebben om vast te stellen of er sprake is van een diergeneesmiddel.
De rechtbank overweegt het volgende.
Blijkens de voorhanden zijnde stukken loopt er in Osnabrück een Duits opsporingsonderzoek tegen klager. Door de Duitse autoriteiten is daarom een EOB uitgevaardigd met het verzoek het pand aan [a-straat 1] te [plaats] te doorzoeken. Naar aanleiding daarvan heeft de doorzoeking plaatsgevonden en zijn er diverse bescheiden en goederen inbeslaggenomen.
Bij de uitvoering van het EOB is het Nederlands recht van toepassing, zodat beoordeling van het klaagschrift dient plaats te vinden op de voet van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank dient in dat kader in de eerste plaats te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Nu de Duitse autoriteiten stellen dat het beslag van belang is voor waarheidsvinding, dient de rechtbank in beginsel uit te gaan van de juistheid van die mededeling. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat hiervan moet worden afgeweken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, nu het onderzoek in Duitsland nog loopt, het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag.
De rechtbank moet verder beoordelen of er sprake is weigeringsgronden.
Blijkens het EOB zou het strafbare feit waarvoor het EOB is uitgevaardigd in de uitvaardigende staat bestraft worden met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaren. Tevens zou er sprake zijn van een zogeheten lijstfeit waarbij in het EOB het vakje “illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen” is aangekruist als zijnde het van toepassing zijnde lijstfeit. Bij lijstfeiten geldt het vereiste van toetsing van de dubbele strafbaarheid niet.
Uit het EOB blijkt echter tevens dat het strafbare feit waarvoor het EOB is uitgevaardigd, te weten een overtreding van de ‘Arzneimittelgesetz’ blijkens de eveneens in het EOB opgenomen artikelen uit de ‘Arzneimittelgesetz’ slechts kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar.
Dit betreft dus, anders dan hierboven vermeld, geen feit dat in de uitvaardigende staat bestraft wordt met een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren zodat van een lijstfeit geen sprake kan zijn. Nu dit feit geen lijstfeit betreft zal de rechtbank ambtshalve dienen te toetsen of er sprake is van dubbele strafbaarheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is het Duitse § 96 lid 5 Arzneimittelgesetz het equivalent van de in Nederland strafbaar gestelde overtreding van artikel 2.19 lid 1 Wet Dieren. Dit artikel luidt, voor zover van belang:
Het is verboden een handeling te verrichten die ertoe strekt een diergeneesmiddel te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren, aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben, voor zover deze handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel.
Overtreding van artikel 2.19 lid 1 Wet Dieren is geclassificeerd als een economisch delict in de zin van artikel 1 aanhef en onder 1° van de Wet op de economische delicten.
Dat de middelen in kwestie volgens klager in Nederland, anders dan in Duitsland, niet als diergeneesmiddel zouden worden aangemerkt, is voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid niet relevant, nu het er slechts om gaat dat de in de verzoekende staat strafbaar gestelde gedraging, zoals die in het EOB wordt omschreven, ook in Nederland onder een delictsomschrijving kan worden gebracht of, anders gezegd, als een strafbare inbreuk op de Nederlandse rechtsorde kan worden aangemerkt. Voldoende is dus dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake, gelet op het hiervoor aangehaalde artikel in de Wet Dieren.
De rechtbank overweegt tot slot dat, nu haar slechts een marginale toetsingsbevoegdheid toe komt, het gelegde beslag niet evident disproportioneel is.
Gelet op haar voornoemde marginale toetsingsbevoegheid en het aan de orde zijnde rechtshulpverzoek, ziet de rechtbank ook geen mogelijkheden om in deze procedure ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen te volstaan met de overdracht naar Duitsland van een geringe hoeveelheid, zijnde de hoeveelheid die de Duitse autoriteiten nodig hebben om vast te stellen of er sprake is van een diergeneesmiddel. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aan haar om hierover in deze procedure te beslissen ofwel concrete aanwijzingen te geven.
De rechtbank zal het klaagschrift ongegrond verklaren.”