Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
22 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1979, was betrokken bij een criminele organisatie die zich richtte op de teelt en uitvoer van hennep. De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte over de deelname aan de criminele organisatie beoordeeld, maar deze klacht leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klacht niet tot vernietiging leidde, aangezien het niet ging om vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast werd er een tweede cassatiemiddel ingediend, waarin werd geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelde dat dit cassatiemiddel gegrond was, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.