Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
22 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2018. De verdachte, geboren in 1965, was in hoger beroep veroordeeld voor witwassen. De advocaat van de verdachte, J.S. Nan, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve wat betreft de geldboete.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het vierde cassatiemiddel gegrond is, omdat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 15.000,- naar € 14.250,-, met een bijbehorende vermindering van de vervangende hechtenis van 110 dagen naar 106 dagen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.