Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
6 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 mei 2019. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1985, die werd beschuldigd van het telen en aanwezig hebben van hennepplanten in een woning, in strijd met artikel 3.B en 3.C van de Opiumwet, en van diefstal van elektriciteit, zoals omschreven in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen werkzaam te Rotterdam. De advocaat-generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.