Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
6 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 april 2019. De verdachte, geboren in 1966, was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal met braak en inklimming. De advocaat van de verdachte heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vervangende hechtenis die was opgelegd bij de schadevergoedingsmaatregel niet in overeenstemming was met de wet, en heeft deze vernietigd. Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden naar twee maanden en drie weken. De Hoge Raad heeft bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast in plaats van vervangende hechtenis, en heeft het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de juiste toepassing van vervangende hechtenis.