In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 mei 2019. Eiser werd in deze procedure bijgestaan door zijn advocaten J.W. de Jong en thans J.P. Heering. Verweerder, wonende te [woonplaats], heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend, bijgestaan door advocaat M.A.J.G. Janssen, en mede door T.M. Subelack. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties uiteengezet, waarbij verwezen wordt naar eerdere vonnissen en arresten van de rechtbank Oost-Brabant en het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op € 2.091,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Dit arrest is gewezen op 16 oktober 2020 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.