Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de betrokkene, die in eerste instantie door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld. De betrokkene, geboren in 1961, had geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat er geen klachten waren geformuleerd tegen de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet een termijn voorschrijft waarbinnen een advocaat namens de betrokkene een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, en werd uitgesproken in een openbare terechtzitting.