Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 26 september 2018 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, zoals omschreven in artikel 287 jo. artikel 45.1 en 47.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie een beroep gedaan op noodweer(exces) volgens artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, R. van Leusden, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, verwijzend naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De beslissing van de Hoge Raad is in lijn met een eerder arrest dat op dezelfde dag is uitgesproken in de samenhangende zaak ECLI:NL:HR:2020:235.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.