Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
11 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1963, was beschuldigd van medeplegen van poging tot mensenhandel en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De feiten betroffen het benaderen van een vrouw in Venezuela met de bedoeling haar naar Curaçao te laten komen voor prostitutiewerkzaamheden in hun bar/restaurant. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij deze vrouw telefonisch onder druk had gezet door dreigende taal te gebruiken, waarbij hij haar geld terug eiste en haar bedreigde met de dood.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die door zijn advocaat M.E. van der Werf waren ingediend. De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de vice-president en de raadsheren.