Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
17 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte werd beschuldigd van BTW-fraude door middel van schijnverkopen van prepaid telefoonkaarten aan een beweerdelijk Belgisch bedrijf. De verdachte zou feitelijk leiding hebben gegeven aan deze schijnverkopen, terwijl de werkelijke afnemers in Nederland gevestigd waren. Dit leidde tot een onjuiste aangifte van omzetbelasting, waarbij te lage bedragen aan belasting werden opgegeven aan de Belastingdienst. De Hoge Raad heeft op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hof in zijn oordeel over de bewezenverklaring werd gecorrigeerd. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, en dat de redenen voor de te lage aangiften waren vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2020:374). Om doelmatigheidsredenen heeft de Hoge Raad besloten de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, aangezien een nieuwe behandeling niet tot een andere einduitspraak zou leiden. Deze uitspraak is van belang in het kader van de handhaving van belastingwetten en de verantwoordelijkheden van rechtspersonen in belastingaangelegenheden.