ECLI:NL:HR:2020:393

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
18/03696
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden met ongeldig rijbewijs en bewijsvoering omtrent kennis van ongeldigverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het rijden op 20 juli 2016 met een motorrijtuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het hof ontoereikend was. De verdachte had zijn rijbewijs op 23 november 2012 ingeleverd en het besluit tot ongeldigverklaring was per aangetekende brief naar zijn toenmalige adres verzonden. Het hof had geoordeeld dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring, maar de Hoge Raad vond dat deze conclusie niet voldoende was onderbouwd. De omstandigheid dat het besluit per aangetekende brief was verzonden en dat de verdachte zijn rijbewijs had ingeleverd, was niet voldoende bewijs dat hij op de hoogte was van de ongeldigverklaring op het moment van de overtreding. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03696
Datum10 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 6 augustus 2018, nummer 23/003866-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het de beslissingen ten aanzien van feit 2 betreft alsmede de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, nu uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte ‘wist’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 20 juli 2016 te Julianadorp, gemeente Den Helder terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie A, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Zanddijk, als bestuurder een motorrijtuig (motorfiets) van die categorie heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“3. Een proces-verbaal ter zake van artikel 9 WVW, met nummer 2007201620054084 van 20 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik zag dat op 20 juli 2016 op de weg Zanddijk in Julianadorp, gemeente Den Helder, verdachte reed op genoemde weg. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften heb ik het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Verdachte:
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren op : [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats ]
Geboorte land : [geboorteplaats ]
Woonadres : Zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Voertuig : Motor
Rijbewijs:
Voor het besturen van bovenstaand voertuig is een rijbewijs vereist van de categorieën: A1, A2 en A.
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig is verklaard. Zie de als bijlage bijgevoegde uitdraai BVI‑IB.
4. Een geschrift, te weten een uitdraai van de RDW.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
NL-RDW
Vorderingsprocedure
Autoriteit Cbr Divisie Vorderingen
Reden ongeldigverklaring: Geschiktheid
Feitelijke inleverdatum ongeldig: 23-11-2012
Categorieën
AL vanaf 21-09-2010 Ongeldigheid
AZ vanaf 21-09-2010 Ongeldigheid
5. Een geschrift, te weten een besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs met nummer [001] van 14 september 2010 van het CBR.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In het besluit van 28 juni 2010 heeft het CBR, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1975, een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd. U heeft de kosten van de EMA niet of niet op tijd betaald. Hierbij delen wij mee welk besluit wij hierop hebben genomen en waarom wij dit hebben gedaan.
Besluit
Uw rijbewijs is ongeldig vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit.
Redenen van het besluit
Wij hebben dit besluit genomen, omdat u niet heeft meegewerkt aan de EMA.
Samengevat
Uw rijbewijs is ongeldig verklaard.
6. Een geschrift, te weten een brief, van 14 september 2010, van [betrokkene 1] , manager divisie Rijgeschiktheid CBR a.i.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
AANTEKENEN
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp: gevolgen niet meewerken EMA
Geachte [verdachte] ,
Wij hebben uw rijbewijs ongeldig verklaard. Dat betekent dat uw rijbewijs ongeldig is vanaf de zevende dag na dagtekening van dit bijgaande besluit.
Wij verzoeken u het rijbewijs naar ons op te sturen.
7. Een aanvullend proces-verbaal art. 9 WVW ’94 behorende bij combi bon met nummer 2015031447, van 5 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 februari 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Verbalisant: was je op de hoogte dat je rijbewijs ongeldig is verklaard?
Verdachte: Op dit moment niet nee. Ik was met de procedure bezig met CBR.
Verbalisant: Met wat voor procedure ben je bezig?
Verdachte: Bloedproef voor mijn rijbewijs om de geldigheid van mijn rijbewijs in stand te houden.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1100-2015058315-9 van 7 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 maart 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
A: Ik zag de politie op de fiets eraan komen. Ik besloot om achteruit te rijden en weg te rijden.
V: Omdat je geen rijbewijs hebt en had gedronken?
A: Bepaalde dingen klopten natuurlijk niet dus ja.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“In het dossier bevindt zich geen stuk waaruit blijkt dat het besluit tot ongeldigverklaring de verdachte persoonlijk ter hand is gesteld. Niettemin is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ten tijde van het feit op 20 juli 2016 ongeldig was verklaard. Dit blijkt uit het volgende.
Het rijbewijs van de verdachte is bij besluit van 14 september 2010 per 21 september 2010 ongeldig verklaard. Dit besluit is per aangetekende post aan het toenmalige adres van de verdachte verzonden. De “feitelijke inleverdatum ongeldigverklaring” is vermeld als zijnde 23 november 2012, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het rijbewijs van de verdachte op die datum is ingeleverd. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn door de advocaat-generaal twee processen-verbaal overgelegd. Uit deze processen-verbaal blijkt dat aan de verdachte op data voorafgaand aan het ten laste gelegde feit, namelijk op 5 februari 2015 en op 7 maart 2015, door meerdere verbalisanten - in het kader van verhoren die op andere zaken dan het thans ten laste gelegde feit betrekking hadden - is medegedeeld dat zijn rijbewijs niet geldig was. Gelet op dit alles, in samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte op 20 juli 2016 wetenschap had dat zijn rijbewijs ongeldig was.”
2.3
Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat de verdachte op 20 juli 2016 ‘wist’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is de omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief is verzonden naar het toenmalige adres van de verdachte en de verdachte zijn rijbewijs kennelijk op 23 november 2012 heeft ingeleverd daartoe niet voldoende. Evenmin kan dit worden afgeleid uit de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte uit 2015, ook niet wanneer die worden bezien in samenhang met de vragen naar aanleiding waarvan hij die verklaringen heeft afgelegd, noch uit de overige omstandigheden die het hof in aanmerking heeft genomen. De bewezenverklaring is daarom op dit punt ontoereikend gemotiveerd (vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146).
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 maart 2020.