Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
10 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 13 maart 2018 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1964, was als bestuurder van een failliete rechtspersoon verantwoordelijk voor het niet voldoen aan verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 2:10.1 BW. Tevens werd hem verweten dat hij feitelijke leiding had gegeven aan bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrift had gepleegd. De advocaat van de verdachte, C. Grijsen, heeft cassatiemiddelen ingediend, maar de advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 10 maart 2020 het beroep verworpen.