Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
Artikel 1
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
13 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding. De man en de vrouw, die op 13 oktober 1990 met elkaar zijn getrouwd, hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld waarin onder andere een verrekenbeding is opgenomen. Na de echtscheiding heeft de man verzocht om vaststelling en betaling van het bedrag dat de vrouw aan hem verschuldigd is op basis van dit verrekenbeding. De vrouw heeft daarentegen een incidenteel cassatieberoep ingesteld, waarin zij onder andere om uitkering van de helft van het in de besloten vennootschap (B.V.) opgebouwde stamrecht van de man verzoekt.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de uitgangspunten van het hof bevestigd, waarbij het hof de peildatum voor de verrekening heeft vastgesteld op 31 december 2009. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw per saldo € 72.762,-- aan de man moest betalen. Het hof heeft deze beslissing in zijn eindbeschikking gedeeltelijk vernietigd en het bedrag dat de vrouw aan de man moet betalen vastgesteld op € 82.512,--. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de door het hof gevolgde wijze van berekening van het te verrekenen bedrag niet onbegrijpelijk is en dat de klachten van de man over de berekening niet slagen. Ook de stelling van de vrouw dat het stamrecht van de man in de verrekening moet worden betrokken, werd door de Hoge Raad verworpen, omdat het stamrecht pas als verrekenbaar inkomen kan worden aangemerkt zodra het tot uitkering komt.
De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak bevestigt de toepassing van de Haviltex-maatstaf bij de uitleg van verrekenbedingen in huwelijkse voorwaarden en de mogelijkheid voor de rechter om een methode te hanteren die past bij de omstandigheden van het geval.