ECLI:NL:HR:2020:488

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
18/03409
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn bij betekening van verstekmededeling in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verstek gewezen arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat op 4 augustus 2010 een gevangenisstraf had opgelegd. De advocaat van de verdachte, F.T.C. Dölle, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, waarop de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het geval omdat het openbaar ministerie niet de nodige voortvarendheid heeft betracht bij de betekening van de verstekmededeling, zoals voorgeschreven in artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak van het hof was betekend, noch dat het openbaar ministerie minimaal eenmaal per jaar had geprobeerd de verstekmededeling te betekenen. Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf met twee weken verminderd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03409
Datum24 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 4 augustus 2010, nummer 23/006249-08, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het hof daarbij de opgelegde gevangenisstraf heeft bevestigd, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat na de uitspraak van het arrest dat het hof bij verstek heeft gewezen, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
3.2
Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn als op grond van artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een verstekmededeling moet worden betekend (uitgereikt) en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Van zo’n vertraging is in elk geval geen sprake:
a. als de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend
1. hetzij aan de verdachte in persoon,
2. hetzij op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 2 of lid 3 Sv. Dan komt een vertraging die na de betekening is opgetreden, immers voor rekening van de verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van de uitspraak.
b. als de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 1 onder b sub 3º Sv (uitreiking aan de griffie om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is) en bovendien blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - minimaal eenmaal per jaar heeft geprobeerd de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588 lid 2 of lid 3 Sv (vgl. HR 17 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.19).
3.3
Het cassatiemiddel klaagt terecht dat niet blijkt dat binnen een jaar na de uitspraak van het arrest van het hof een verstekmededeling is betekend en dat het openbaar ministerie minimaal eenmaal per jaar heeft geprobeerd alsnog een verstekmededeling te betekenen. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twee maanden.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze een maand en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier
E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 maart 2020.