Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
7 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 maart 2019. De verdachte, geboren in 1991, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De advocaat-generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De klachten betroffen onder andere de bewijsklacht, waarbij de vraag werd gesteld of het hof ten onrechte had volstaan met een opsomming van bewijsmiddelen zonder de redengevende feiten en omstandigheden te vermelden. Daarnaast werd er geklaagd over de strafmotivering, waarbij de vraag was of het hof in strijd met artikel 359.6 van het Wetboek van Strafvordering geen opgave van redenen had gegeven voor de keuze van de opgelegde vrijheidsbenemende straf, in dit geval voorwaardelijke hechtenis van één week.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte dan ook verworpen.