ECLI:NL:HR:2020:566
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot herziening in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening, waarbij de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 1 januari 2020 heeft gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Belanghebbende kreeg een termijn van vier weken om het griffierecht te voldoen, maar dit is niet gebeurd.
Op 3 februari 2020 heeft de griffier belanghebbende opnieuw de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 14 februari 2020 aanvoert, zijn door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de Hoge Raad besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2020.