ECLI:NL:HR:2020:566

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
19/05375
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot herziening in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening, waarbij de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 1 januari 2020 heeft gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Belanghebbende kreeg een termijn van vier weken om het griffierecht te voldoen, maar dit is niet gebeurd.

Op 3 februari 2020 heeft de griffier belanghebbende opnieuw de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 14 februari 2020 aanvoert, zijn door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de Hoge Raad besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05375
Datum3 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het verzoek tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 21 juni 2019, nr. 19/01849, ECLI:NL:HR:2019:1004.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 1 januari 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht ter zake van het verzoek tot herziening en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 3 februari 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 14 februari 2020 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het verzoek tot herziening moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.