De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen omtrent de hoogte van de door de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) te vergoeden immateriële schade en de hoogte van de door de Inspecteur te vergoeden (proces)kosten,
- stelt het bedrag van de door de Inspecteur te vergoeden kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar vast op € 470,
- stelt het bedrag van de door de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) te vergoeden immateriële schade vast op € 1.000,
- beslist dat, indien het bedrag van de door de Hoge Raad aanvullend vastgestelde immateriële schade van € 500 niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop dit arrest is uitgesproken,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden de helft van het griffierecht van € 519, derhalve € 259,50, dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald,
- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op aan belanghebbende te vergoeden de helft van het griffierecht van € 519, derhalve € 259,50, dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald,
- draagt de Inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant betaalde griffierecht van € 331 ter zake van de behandeling van de zaak,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 2.100, derhalve € 1.050, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 2.100, derhalve € 1.050, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.