ECLI:NL:HR:2020:926
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake informatiebeschikking
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 juni 2019, nr. BK-18/00860. Dit hoger beroep was ingesteld door de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/8720) die betrekking had op een informatiebeschikking die aan belanghebbende was gegeven. De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende was voorgesteld beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat dit middel niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad, verwijzend naar een eerder arrest van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2654), een termijn gesteld van vier weken waarbinnen belanghebbende kan voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de informatiebeschikking. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was als volgt: het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard en belanghebbende kreeg een termijn van vier weken om aan de informatiebeschikking te voldoen. Dit arrest is uitgesproken op 29 mei 2020 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.