In deze zaak heeft [eiseres] B.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over de zorgplicht van banken in het kader van renteswapovereenkomsten, specifiek in relatie tot onvoorziene omstandigheden die voortvloeien uit het Euribor-rentetarief. De Hoge Raad heeft op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de klachten van [eiseres] over het arrest van het hof zijn beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, en dat er geen noodzaak was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat de Hoge Raad niet verplicht is om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft het incidentele beroep van De Volksbank, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep tot vernietiging van het arrest zou leiden, niet behandeld. De Hoge Raad heeft [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 8.802,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van banken in contractuele relaties en de noodzaak voor zorgvuldigheid bij het aangaan van financiële overeenkomsten.