In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door S. Önemli, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 oktober 2020. De uitspraak van het Hof betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2013 en 2014. Belanghebbende had verzocht om uitstel van de zitting vanwege gezondheidsredenen in verband met COVID-19, maar het Hof heeft dit verzoek afgewezen en de zitting heeft plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van belanghebbende of zijn gemachtigde.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek om uitstel is afgewezen. Het Hof had niet duidelijk gemaakt waarom de bezwaren tegen uitstel in dit specifieke geval zwaarder wogen dan de belangen van belanghebbende. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en is het griffierecht vergoed.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke procesgang en de noodzaak voor rechters om hun beslissingen goed te motiveren, vooral in situaties waarin de gezondheid van partijen in het geding is.