ECLI:NL:HR:2021:122

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
19/02526
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die in cassatie ging tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019. De verdachte, geboren in 1969, had geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat er geen klachten waren geformuleerd tegen de eerdere uitspraak. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet voorschrijft dat een advocaat binnen een bepaalde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien de verdachte hieraan niet heeft voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Dit is in overeenstemming met artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat de procedurele vereisten voor het indienen van cassatieberoepen regelt.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02526
Datum16 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nummer 23-002222-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 februari 2021.