Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het arrest van het hof dateert van 16 maart 2009 en betreft een strafzaak. De verdachte, geboren in 1982, heeft het cassatieberoep ingesteld na een lange periode van inactiviteit. De advocaat van de verdachte, S.B. Kleerekooper, heeft een cassatiemiddel voorgesteld, maar de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep in cassatie.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het cassatieberoep niet in behandeling kan worden genomen. Dit is gebaseerd op de conclusie van de advocaat-generaal, waarin wordt gesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 14 dagen na betekening van het arrest in cassatie is gegaan. De betekening vond plaats op 25 juli 2013, maar het cassatieberoep is pas op 26 juni 2020 ingesteld. Hierdoor is de termijnoverschrijding evident, en heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het tijdig instellen van cassatieberoepen en de gevolgen van termijnoverschrijding. De beslissing is genomen door de vice-president V. van den Brink, samen met de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.