Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2020. De verdachte, geboren in 1980, heeft beroep in cassatie ingesteld, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. Dit betekent dat de Hoge Raad niet in staat is om het beroep van de verdachte te behandelen, zoals vereist door de wet. De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot nietontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een schriftuur met cassatiemiddelen niet is nageleefd, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat dit niet toelaat dat er rechtspunten worden beoordeeld met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.