ECLI:NL:HR:2021:1412

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20/00299
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2020. De verdachte, geboren in 1980, heeft beroep in cassatie ingesteld, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. Dit betekent dat de Hoge Raad niet in staat is om het beroep van de verdachte te behandelen, zoals vereist door de wet. De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot nietontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een schriftuur met cassatiemiddelen niet is nageleefd, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat dit niet toelaat dat er rechtspunten worden beoordeeld met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00299
Datum5 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2020, nummer 21-005461-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft C.W. Langereis, advocaat te Arnhem, een schriftuur ingediend.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot nietontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).
2.2
Dat brengt mee dat de Hoge Raad niet toekomt aan een beoordeling van rechtspunten betreffende de vordering van de benadeelde partij (vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, rechtsoverweging 2.5).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 oktober 2021.