Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De griffier van de Hoge Raad heeft op 30 maart 2021 een bericht in het onder zaaknummer 20/03737 aangemaakte digitale dossier geplaatst. In dat bericht is de indiener van het beroepschrift erop gewezen dat de overgelegde machtiging, volgens welke de indiener van het beroepschrift bevoegd is namens [X] B.V. beroep in cassatie in stellen, niet is ondertekend en dat de daarin vermelde bestuurder van [X] B.V. slechts gezamenlijk met de andere bestuurder bevoegd is [X] B.V. te vertegenwoordigen. De griffier heeft daarom de indiener van het beroepschrift verzocht binnen twee weken een door beide bestuurders van [X] B.V. ondertekende machtiging over te leggen, dan wel een door beide bestuurders ondertekende verklaring dat zij instemmen met het instellen van het beroep in cassatie. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het hiervoor bedoelde digitale dossier is eveneens op 30 maart 2021 een notificatie verzonden naar het door de indiener van het beroepschrift voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat de indiener van het beroepschrift dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2 Awb, op 30 maart 2021.
De alsnog overgelegde machtiging is ontoereikend aangezien ook deze niet door beide bestuurders is ondertekend.
Gelet op het vorenstaande gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was namens [X] B.V. beroep in cassatie in te stellen, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.