ECLI:NL:HR:2021:1435

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
20/03737
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door een niet bevoegd vertegenwoordiger van een vennootschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van B.P. Diesveld, die namens [X] B.V. te [Z] het beroep in cassatie had ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Gerechtshof had op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was om namens [X] B.V. het beroep in te stellen. Dit kwam voort uit het feit dat de overgelegde machtiging niet was ondertekend door beide bestuurders van de vennootschap, wat noodzakelijk is volgens de statuten van de vennootschap. De griffier van de Hoge Raad had de indiener eerder gewezen op deze tekortkoming en verzocht om een correct ondertekende machtiging. Aangezien de indiener niet aan deze eis voldeed, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste vertegenwoordiging van vennootschappen in juridische procedures.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03737
Datum1 oktober 2021
ARREST
op het door B.P. Diesveld te Uden ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020, nr. 19/00140, op het hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/2660).

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] B.V. te [Z].
De griffier van de Hoge Raad heeft op 30 maart 2021 een bericht in het onder zaaknummer 20/03737 aangemaakte digitale dossier geplaatst. In dat bericht is de indiener van het beroepschrift erop gewezen dat de overgelegde machtiging, volgens welke de indiener van het beroepschrift bevoegd is namens [X] B.V. beroep in cassatie in stellen, niet is ondertekend en dat de daarin vermelde bestuurder van [X] B.V. slechts gezamenlijk met de andere bestuurder bevoegd is [X] B.V. te vertegenwoordigen. De griffier heeft daarom de indiener van het beroepschrift verzocht binnen twee weken een door beide bestuurders van [X] B.V. ondertekende machtiging over te leggen, dan wel een door beide bestuurders ondertekende verklaring dat zij instemmen met het instellen van het beroep in cassatie. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het hiervoor bedoelde digitale dossier is eveneens op 30 maart 2021 een notificatie verzonden naar het door de indiener van het beroepschrift voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat de indiener van het beroepschrift dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2 Awb, op 30 maart 2021.
De alsnog overgelegde machtiging is ontoereikend aangezien ook deze niet door beide bestuurders is ondertekend.
Gelet op het vorenstaande gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was namens [X] B.V. beroep in cassatie in te stellen, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021.