Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
16 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak, die betrekking heeft op de Oostburgse cafémoord, heeft de Hoge Raad op 16 november 2021 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 maart 2020. De verdachte, geboren in 1996, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat I.T.H.L. van de Bergh heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld, welke aan het arrest zijn gehecht. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De kern van de zaak betreft de vraag of de verdachte, die als bestuurder van de vluchtauto optrad, wist dat er een misdrijf was gepleegd en dat degene die hij hielp daarbij betrokken was. Dit raakt aan de bewijslast van opzet in het kader van artikel 189.1.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.