ECLI:NL:HR:2021:291
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 mei 2020, nummer 19/00711. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, alsook de beschikking inzake belastingrente. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op het cassatieberoep met een verweerschrift.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof. Het is niet noodzakelijk voor de Hoge Raad om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond zijn, aangezien de beoordeling van deze klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 26 februari 2021, door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.