ECLI:NL:HR:2021:356
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslag omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 februari 2019. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. De kwestie draait om de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2009, 2010 en 2011, alsook een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het jaar 2009. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder uitspraak gedaan in deze zaak, waarop belanghebbende in hoger beroep ging. Het Gerechtshof heeft de zaak beoordeeld en uitspraak gedaan, waartegen belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.