ECLI:NL:HR:2021:463
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over informatiebeschikking
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 juni 2020, nr. 17/00494. Dit beroep volgde op een hoger beroep van belanghebbende en een incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 16/3007) betreffende een informatiebeschikking die aan belanghebbende was gegeven. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en belanghebbende een termijn van vier weken gegeven, te rekenen vanaf de datum van het arrest, om alsnog te voldoen aan de informatiebeschikking. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 26 maart 2021, door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.