Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de advocaat-generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
20 april 2021.
Hoge Raad
Op 20 april 2021 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank te Arnhem, gedateerd 29 december 1999. De aanvraag tot herziening was ingediend door P.B.A. Acda, advocaat te Roermond, namens de zuster van de overleden verdachte, die in 2000 is overleden. De rechtbank had de verdachte destijds veroordeeld voor medeplegen van diefstal met geweld, wat resulteerde in een gevangenisstraf van acht jaren. Echter, het gerechtshof te Arnhem heeft op 21 augustus 2000 de eerdere uitspraak vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat deze op 3 augustus 2000 was overleden.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening niet kon leiden tot een herziening van de uitspraak, omdat de uitspraak waarvan herziening was gevraagd geen onherroepelijke veroordeling betrof. Dit was in strijd met artikel 457 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waardoor de Hoge Raad het verzoek niet in behandeling kon nemen. De advocaat-generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de herzieningsaanvraag, waarop de raadsman van de aanvraagster schriftelijk had gereageerd. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.