ECLI:NL:HR:2021:715

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
21/00144
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 januari 2021, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 29 juni 2020 werd behandeld.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 27 februari 2021 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief op het juiste adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. De griffier heeft belanghebbende vervolgens op 30 maart 2021 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 1 april 2021 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om aan te nemen dat belanghebbende niet in verzuim was.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep op betalingsonmacht dat in de brief van belanghebbende werd gedaan, was niet tijdig ingediend en leidde niet tot een andere beslissing. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00144
Datum7 mei 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN, vertegenwoordigd door [P],
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 januari 2021, nr. AWB 20/1379, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 29 juni 2020.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 27 februari 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 30 maart 2021 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 1 april 2021 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard. Het in die brief gedane beroep op betalingsonmacht is niet voor het einde van de door de griffier gestelde betalingstermijn ingediend en vormt daarom geen aanleiding om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.