ECLI:NL:HR:2021:790

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
20/00567
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewezenverklaring van het verbergen van de herkomst van geldbedragen in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1982, was beschuldigd van het verbergen of verhullen van de herkomst van een geldbedrag van € 94.210, dat op ongebruikelijke plaatsen in zijn vakantiewoning was aangetroffen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen inzake het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het verbergen en verhullen van de herkomst van het geldbedrag niet toereikend gemotiveerd was, mede gelet op de wetgeschiedenis van artikel 420bis lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De overige cassatiemiddelen werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00567
Datum1 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2020, nummer 21-005103-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen inzake het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het onder 4 bewezenverklaarde, kort gezegd: het “verbergen of verhullen” van “de herkomst” van uit enig misdrijf afkomstige geldbedragen als bedoeld in artikel 420bis lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat hij:
“(...) op 6 april 2018 te [plaats], van een voorwerp, te weten een (grote) hoeveelheid geld, de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp ‑ onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
De bewijsvoering is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 en 6, waaronder de volgende bewijsoverwegingen:
“Op 6 april 2018 heeft een doorzoeking in de (vakantie)woning van verdachte te [plaats] plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking is een aanzienlijk geldbedrag, te weten in totaal € 94.210,-, aangetroffen in brandblussers, in een hoes/speeltunnel voor katten achter de bank en in een broekzak van een korte broek die op de grond lag.”
2.3
Nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet méér kan worden afgeleid dan dat op ongebruikelijke plaatsen in de (vakantie)woning van de verdachte een grote hoeveelheid geld is aangetroffen, te weten in brandblussers, in een hoes/speeltunnel voor katten achter de bank en in een broekzak van een korte broek die op de grond lag, is de bewezenverklaring wat betreft het verbergen en verhullen van de “herkomst” van het geldbedrag, mede gelet op de wetgeschiedenis van artikel 420bis lid 1, aanhef en onder a, Sr, zoals weergegeven in HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687, niet toereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Bespreking van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juni 2021.