Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Bespreking van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
1 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1982, was beschuldigd van het verbergen of verhullen van de herkomst van een geldbedrag van € 94.210, dat op ongebruikelijke plaatsen in zijn vakantiewoning was aangetroffen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen inzake het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het verbergen en verhullen van de herkomst van het geldbedrag niet toereikend gemotiveerd was, mede gelet op de wetgeschiedenis van artikel 420bis lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De overige cassatiemiddelen werden verworpen.