ECLI:NL:HR:2021:846

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
19/01688
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet indienen van cassatiemiddelen binnen de wettelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de betrokkene, die was geboren in 1958. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 maart 2019, met nummer 21-001491-18, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat van de betrokkene, M.J. Lamers, had een schriftuur ingediend, maar deze voldeed niet aan de vereisten voor cassatiemiddelen zoals gesteld in de wet. De Hoge Raad oordeelde dat een cassatiemiddel alleen kan worden aangenomen als er sprake is van een stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of een verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. Aangezien de schriftuur van de raadsman enkel strekte tot vernietiging van de bestreden uitspraak in de ontnemingszaak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden, werd deze onbesproken gelaten.

De Hoge Raad benadrukte dat op grond van artikel 6:1:16 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie tot oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel pas kan worden tenuitvoergelegd nadat de veroordeling onherroepelijk is geworden. Tevens vervalt een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie van rechtswege als de veroordeling van de verdachte achterwege blijft. Aangezien de betrokkene niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met cassatiemiddelen had ingediend, werd het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01688 P
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 maart 2019, nummer 21-001491-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de betrokkene nietontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De raadsman van de betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Als een zodanig cassatiemiddel kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moet blijven.
De schriftuur strekt immers slechts tot vernietiging van de bestreden uitspraak in de ontnemingszaak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden. Daarbij verdient nog opmerking dat op grond van artikel 6:1:16 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie tot oplegging van de verplichting een geldbedrag aan de staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel pas kan worden tenuitvoergelegd nadat de veroordeling als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onherroepelijk is geworden. Verder vervalt op grond van artikel 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e Sr van rechtswege doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte als bedoeld in artikel 36e Sr achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016).
2.2
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met cassatiemiddelen heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h Sv. Dat brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.