In deze zaak heeft [eiser], wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 december 2019. De Ontvanger van de Belastingdienst, kantoorhoudende te Zwolle, heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Beide partijen hebben verweerschriften ingediend. De zaak is behandeld door de Hoge Raad, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep behoeft geen behandeling, omdat het afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Ontvanger zijn begroot op € 2.830,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien [eiser] deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan. Dit arrest is gewezen op 18 juni 2021 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.