ECLI:NL:HR:2022:107

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
20/03140
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen oplichting woningbouwvereniging door directeur met verzwegen informatie voor de Raad van Commissarissen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, directeur van woningbouwvereniging [A], werd beschuldigd van medeplegen van oplichting. Het hof had vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, de woningbouwvereniging heeft bewogen tot de afgifte van een aanzienlijk geldbedrag. De verdachte had relevante informatie verzwegen voor de Raad van Commissarissen, wat leidde tot een onjuiste voorstelling van zaken. De Hoge Raad herhaalde belangrijke overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de motiveringsvereisten voor redengevende feiten en omstandigheden in bewijsoverwegingen. Het hof had in zijn overwegingen niet met voldoende nauwkeurigheid aangegeven op welke bewijsmiddelen de bewezenverklaring was gebaseerd. Dit leidde tot een partiële vernietiging van de uitspraak en terugverwijzing naar het gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03140
Datum1 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2020, nummer 20-000351-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’sHertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van feit 1.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006 in Nederland, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen de Woningbouw Vereniging [A] heeft bewogen tot afgifte van een goed,
te weten van een geldbedrag van euro 2.866.573,67 aan [medeverdachte 2] en/of een ander,
hebbende hij, verdachte en zijn mededaders toen, aldaar met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk als volgt gehandeld:
verdachte en verdachtes mededaders hebben bij de aankoop en verkoop van het project [a-straat] te Terneuzen een AB-BC-constructie toegepast, waarbij een grote waardesprong in euro's werd gerealiseerd, waarbij [B] B.V. voor circa euro 2.225.000,-- leverde aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] vervolgens door leverde aan [A] voor euro 2.866.573,67, zulks, terwijl verdachte [verdachte] namens [A] het project [a-straat] te Terneuzen ook rechtstreeks en tegen een aanzienlijk lager bedrag had kunnen kopen van het bedrijf [B] B.V./ [C] B.V.
en
verdachte [verdachte] heeft geld in privé ontvangen van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1]
en
verdachte heeft relevante informatie verzwegen jegens de Raad van [A] ten aanzien van het project [a-straat] te Terneuzen en het geldelijke belang van [A] en de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten en de prijsopdrijvende rol van medeverdachten [medeverdachte 4] B.V. en [medeverdachte 2] bij het project [a-straat] te Terneuzen
en aldus doende heeft verdachte [verdachte] zich met betrekking tot het project [a-straat] te Terneuzen tegenover de Raad van Commissarissen van [A] valselijk voorgedaan als betrouwbare en integere directeur/bestuurder, waardoor [A] werd bewogen tot afgifte van bovengenoemd geldbedrag.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
Algemeen
(...)
> De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] [V.03.09]:
Project: Postkantoor en sportschool te Terneuzen
In dit project hebben wij geen noemenswaardige werkzaamheden in verricht. Alleen dat wij gebeld zijn door de heren van [B] . Dit was een echt handelsproject. Op ontwikkelgebied hebben wij hier niets mee gedaan.
Verbalisant vraagt waarom [verdachte] mij naar voren geschoven in plaats van dat hij het project zelf kocht.
Het zou kunnen zijn omdat wij [verdachte] wel eens iets toegeschoven hebben. Ik zeg het nu omdat ik mijn geweten zuiver wil maken. Er waren geen afspraken over wat ik [verdachte] betaalde. Ik gaf hem weleens een envelop met geld erin. U moet dan denken aan € 10.000,- tot € 20.000,- per keer. Het is eigenlijk een soort gewoonte geworden. Het is gerelateerd aan wat ik op een project verdiende. Dat is begonnen vanaf het eerste project in 2004. Ik haalde dat geld van mijn privérekening en ik bracht weleens een keer iets uit Zwitserland mee.
Verbalisant vraagt hoe die afspraak met [verdachte] tot stand kwam. Ik weet niet meer welk project, maar toen zei [verdachte] tegen mij “Ik ga er wel van uit dat er voor de tafel ook iets bijzit”. Daarmee bedoelde hij zichzelf. Met andere woorden [verdachte] vroeg om geld en dat heb ik hem ook gegeven. Ik vond dat we een goede deal hadden gemaakt en ik gunde [verdachte] dat wel. Verbalisant vraagt wie de hoogte van de bedragen bepaalde die ik [verdachte] toeschoof. [verdachte] deed hem een voorstel over de hoogte van het bedrag en dat kreeg hij waarschijnlijk ook van mij. Ik kan mij niet herinneren dat er ooit over de hoogte van het bedrag is onderhandeld. Verbalisant vraagt of ik bang was voor [verdachte] . Bang niet, maar ik was wel bang dat een deal bijvoorbeeld niet door zou gaan terwijl je er al lang mee bezig was en een mooi centje zou kunnen verdienen en ik ging er van uit dat [verdachte] ook wel eens iets voor ons zou terugdoen.
> Het relaas van verbalisant [verbalisant 3] [AMB.224]:
Betreft: Onderzoek naar mogelijk contante betalingen door [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] aan [verdachte] n.a.v. projecten.
Opgemerkt wordt dat tijdens de doorzoeking op 21 mei 2012 in de woning van [verdachte] aan de [c-straat 1] te [plaats] werd achter de leiding van de boiler in een doorzichtige plastic zak tussen de gebruiksaanwijzing van de boiler een envelop werd aangetroffen. Op deze envelop stond, het logo van de Rabobank en stond handgeschreven de aantekening “12.000” of “12.500”. In de envelop zat een contant bedrag van [het hof begrijpt in de context van het dossier:] € 7.050,--.
Er zijn 8 bankrekeningen onderzocht waarbij is gekeken naar contante opnames van € 1.000,-- of hoger.
[medeverdachte 3] had privé drie bankrekeningen (één bij Van Lanschot bankiers en twee bij ABN Amro).
[medeverdachte 4] B.V. had drie bankrekeningen (bij Van Lanschot bankiers, ABN Amro en Rabobank). [betrokkene 1] had privé één bankrekening bij Rabobank en [D] B.V. had één bankrekening bij Rabobank.
Door [medeverdachte 3] is van de zes bankrekeningen van hem en van [medeverdachte 4] B.V. in de periode van 2003 tot en met 21 mei 2012 in totaal een bedrag van € 285.496,91 in contanten opgenomen.
Door [betrokkene 1] is van de twee Rabobank-bankrekeningen in die periode een bedrag van € 228.232,85 in contanten opgenomen.
Bijzonderheden:
1. Op 6 en 8 juli 2004 nam [medeverdachte 3] respectievelijk € 2.500,- en € 3.500,- op. Uit de digitale agenda van [verdachte] kan worden opgemaakt dat op 8 juli 2004 om 11:30 uur er een afspraak was op kantoor van [A] waarbij [verdachte] en [medeverdachte 3] aanwezig waren. (zie DOC 948).
2. Op 22 juni 2005 nam [medeverdachte 3] een bedrag op van € 5.000,- en [betrokkene 1] een bedrag op van € 3.000,-. In de agenda van [medeverdachte 3] staat bij de datum 22 juni 2005 om 14:30 uur: “ [verdachte] ”. (zie DOC 902)
3. Op 21 november 2005 nam [medeverdachte 3] € 4.500,-- op. In de registratie van [medeverdachte 2] Intranet met betrekking tot project Terneuzen 2 ( [a-straat] ) staat bij 22 november gemeente. Aankoop bevestigen” en 22 november 2005 14:32 (PP): “bijpraten met [verdachte] indien hij terug is uit Guatemala, afspraak maken met secretaresse”, (zie DOC 544).
4. Op 20 en 22 december 2005 nam [medeverdachte 3] in 3 keer een bedrag op van € 12.500,-. In de registratie van [medeverdachte 2] Intranet staat bij 13 december 2005 10:00 uur (WS): “1 dec. accoord met [betrokkene 10] . Passeren abc [betrokkene 10] - [medeverdachte 3] - [A] in dec of jan.” (zie DOC 544)
5. Op 15 maart 2006 nam [medeverdachte 3] € 5.000,- op. Op 14 maart 2006 vond de AB-BC-transactie plaats van het project [a-straat] te Terneuzen. [medeverdachte 2] is de B-partij en [A] is de C-partij. (zie DOC 013 en 014).
6. Op 11 december 2006 nam [betrokkene 1] € 20.000,- op. Uit de digitale agenda van [verdachte] is op te maken dat op 13 december 2006 om 11:30 uur er een afspraak is op kantoor bij [A] waarbij [verdachte] en [betrokkene 1] aanwezig zijn. (zie DOC 949).
7. Op 3 september 2010 nam [medeverdachte 3] € 5.000,- op. In de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van [b-straat] B.V. van 8 september 2010 staan bij de deelnemers vermeld [verdachte] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] , (zie DOC 1 124).
8. Tussen 21 en 25 juli 2011 namen zowel [betrokkene 1] als [medeverdachte 3] een geldbedrag van € 12.500,-- op van hun bankrekening. Op 25 juli 2011 had [betrokkene 1] met [verdachte] een afspraak (zie AMB. 199).
> Het relaas van verbalisant [verbalisant 9] [AMB.199]:
Ik heb nader onderzoek gedaan naar mogelijke contante betalingen door [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] aan [verdachte] in de maand juli 2011.
iPhone [betrokkene 1] (B_01_06_001): Sms-verkeer tussen [betrokkene 1] en [verdachte] start op 20 juli 2011 [...] [verdachte] stuurt “Maandag lunch lijkt me zinvol!” en “ik ben aan de beurt met betalen”. Tevens vraagt [verdachte] aan [betrokkene 1] of “onze [medeverdachte 3] ook nog in TownM is”. [betrokkene 1] stuurt aan [verdachte] : “die vertrekt maandag denk ik ten tweede malen”). [betrokkene 1] vraagt of [verdachte] bezwaar heeft tegen met z'n tweeën; [verdachte] geeft aan van niet. [betrokkene 1] vraagt of [R] om 12.00 uur ok is en [verdachte] gaat akkoord. Later op 21 juli 2011 wordt er nog weer ge-sms't tussen [verdachte] en [betrokkene 1] en eindigt [verdachte] met “tot maandag!”.
Digitale agenda [verdachte]
Bij het onderzoek in de elektronische agenda van [verdachte] is ten aanzien van de datum 25 juli 2011 het volgende vastgesteld. Er een item om 12.00: “12.00-14.00 LUNCH; locatie: uit”
Afspraak [verdachte] en [betrokkene 1] op 25 juli 2011
Op maandag 25 juli 2011 om 9:59 uur sms't [verdachte] naar [betrokkene 1] : “ik ben er!”.
Van [A] ontving ik het rekeningoverzicht van de zakelijke creditcard van [verdachte] .
Hierop zie ik een transactie op 25 juli 2011 met de omschrijving / naam “ [Q] B.V. Amsterdam”. Handmatig is hier bijgeschreven “+ [medeverdachte 2] [betrokkene 1] ”. (zie DOC 1074, pag. 1276 en 1277 SFO-dossier)
Van de bankrekening 521014840 ten name van [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 21] werd op 21 juli 2011 in vijf pintransacties een totaalbedrag van € 10.000,-- en op 22 juli 2011 in twee pintransacties een bedrag van € 2.500,-- opgenomen (zie AMB.172 en DOC 955-7).
Op donderdagmiddag 21 juli 2011 plaatste [betrokkene 1] een bestelling voor eurobiljetten voor een bedrag van € 12.500,--. Deze bestelling was op 25 juli 2011 niet op tijd binnen in de ochtend. Op maandag 25 juli 2011 werd rond 11:29 uur met drie verschillende bankpassen op naam van [betrokkene 1] , van [betrokkene 22] en Rabobank Amerstreek een totaalbedrag van € 12.500,- opgenomen. De Rabobank vermeldde dat uiteindelijk de bestelling later op de dag is binnengekomen en dat deze door een medewerker van de bank weer is gestort op de rekening van [betrokkene 1] .
Ten aanzien van de rol van verdachte binnen de organisatie van [A] :
> Het relaas van verbalisant [verbalisant 6] betreffende het mandaat van [verdachte] ten aanzien van verwerving onroerend goed [AMB.074]:
(zie DOC.001, KvK, d.d. 7 september 2011) [A] is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. [A] betreft een in 1919 opgerichte woningbouwvereniging en is statutair gevestigd aan de [f-straat 1] te [plaats] . Bestuurder sinds 1 oktober 2001 is [verdachte] . Hij draagt de titel directeur en is alleen/zelfstandig bevoegd. [verdachte] is ook bestuurder/directeur van [A] B.V., statutair gevestigd te [plaats] .
De taken en bevoegdheden van het bestuur zijn nader geregeld in de statuten. Over de periode 1 januari 2004 tot de datum van het opmaken van het proces-verbaal zijn de statuten viermaal gewijzigd. Tot medio 2008 was er een eenhoofdige directie, bestaande uit [verdachte] . Na 2008 werd er een driehoofdige directie aangesteld, maar van die drie is alleen [verdachte] aangesteld als bestuurder. In hoofdstuk VI, artikel 31 van de statuten zijn de taken en bevoegdheden van de directeur beschreven. Dit hoofdstuk bleef in de periode yan 1 januari 2004 tot en met 31 november 2011 ongewijzigd met uitzondering van de term directeur door directeur-bestuurder.
> De statutenwijziging, verleden op 21 december 2005 [DOC.404]:
[het hof begrijpt dat dit een voorbeeld betreft van de statuten van [A] ]
Statutenwijziging 21 december 2005.
Artikel 1.2
1. De vereniging heeft als doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting en wel in de gemeenten..
2. ...
HOOFDSTUK II
ORGANEN
Artikel II.4
De vereniging kent de volgende organen:
a. Een ledenraad
b. Een raad van commissarissen
c. De directie...
HOOFDSTUK V
DE RAAD VAN COMMISSARISSEN
Taken en bevoegdheden
Artikel V.21
1. Behoudens het elders in de statuten bepaalde heeft de raad van commissarissen tot taak toezicht te houden op de directeur,...
3. Aan de voorafgaande goedkeuring van de raad van commissarissen zijn, met inachtneming van het elders in de statuten bepaalde, onderworpen de besluiten van de directeur omtrent:...
p. het entameren van nieuwbouwprojecten en grootschalige verbeterprojecten;...
8. De directeur verschaft de raad van commissarissen tijdig de voor de uitoefening van de taak van de raad van commissarissen noodzakelijke gegevens.
HOOFDSTUK VI
DE DIRECTEUR
Taken en bevoegdheden
Artikel VI.31
1. Behoudens beperkingen volgens de statuten is de directeur belast met het besturen van de vereniging en met de leiding van de werkzaamheden van de vereniging;
2. De directeur is daarbij tegenover de vereniging gehouden tot een behoorlijke vervulling van de aan hem opgedragen taak;
3. De directeur is, mits na verkregen toestemming van de raad van commissarissen bevoegd, te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt...
11. De directeur is verplicht de raad van commissarissen alle informatie te verschaffen waarvan hij redelijkerwijs dient te vermoeden dat die voor de uitoefening van de taak van die raad noodzakelijk of gewenst is en hij dient de raad al de door hem gewenste inlichtingen te verstrekken en ...
> Het directie-/managementreglement [A] [DOC.354]:
1.1
Vooraf
Dit document beschrijft de afspraken die binnen [A] gelden met betrekking tot de bevoegdheden voor het verrichten van handelingen namens de organisatie...
1.2
Context
De statuten van [A] voorzien in de beschrijving van de taken en bevoegdheden van de directeur-bestuurder (hierna te noemen algemeen directeur), de raad van commissarissen (hierna te noemen rvc) en de ledenraad.
In artikel VI.31 lid 1 van de statuten wordt aangegeven dat de algemeen directeur belast is met het besturen van de vereniging en met de leiding van de werkzaamheden van de vereniging...
De relatie tussen de algemeen directeur, de raad van commissarissen en de ledenraad ligt vast in de verenigingsstatuten. In de statuten wordt niet expliciet ingegaan op de relatie tussen de algemeen directeur en de leden van het directie- en managementteam. Het is goed deze relatie op heldere wijze te beschrijven en vast te leggen in een Directie-/managementreglement...
3. Samenstelling en werkwijze van het directieteam
Het DT van [A] bestaat uit onderstaande functionarissen:
 Algemeen directeur tevens bestuurder;
 Directeur Financiën en Vastgoedprojecten;
 Directeur Klant en Markt.
5. Taken en bevoegdheden Directie- en Managementteamleden
De directieleden ten aanzien van de algemeen directeur en de MT-leden ten aanzien van de DT-leden hebben het recht te alle tijde gevraagd en ongevraagd te informeren en adviseren over bepaalde te nemen besluiten. De algemeen directeur neemt, na diverse standpunten van de DT- en MT-leden gehoord te hebben, een besluit met betrekking tot het geagendeerde onderwerp...
5.1
Algemeen directeur
Zoals onder 1. Algemeen reeds aangegeven zijn de taken en bevoegdheden van de algemeen directeur vastgelegd in artikel VI.31 van de statuten zoals deze gelden met ingang van 1 januari 2004. Dit behoeft geen nadere uitleg.
In navolging van artikel VI.31 lid 4b is in overleg met de RvC vastgelegd dat de algemeen directeur tot een bedrag van € 4,5 miljoen (exclusief belastingen) zelfstandig de bevoegdheid heeft te acquireren. Er dient aan de acquisitie een haalbaarheidsstudie ten grondslag te liggen die besproken en unaniem is goedgekeurd door het DT. Acquisities boven € 4,5 miljoen (exclusief belastingen) dienen altijd, na goedkeuring door DT, aan de RvC te worden voorgelegd.
> De notitie ‘werkafspraken inzake verwervingen/vervreemding’ d.d. 14 sept. 2004 [DOC348]:
Aanleiding
Volgens de statuten van de vereniging kan de directeur pas besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen na het verkrijgen van toestemming van de raad van commissarissen. Jaarlijks machtigt de raad van commissarissen de directeur tot het verwerven van registergoederen passend binnen het verwervingsbeleid als vastgesteld binnen de ondernemingsplanning...
De directeur informeert de raad per bijeenkomst over verwervingen en de condities waaronder deze tot stand komen. Ook ontvangen de leden van de RvC overzichten met projecten die verworven worden.
Bij brief van 30 april 2004 van de heer [betrokkene 6] stelt deze de bovengeschetste procedure ter discussie... Kern van de brief van de heer [betrokkene 6] is dat de RvC thans onvoldoende zicht heeft op de aangegane verplichtingen maar hiervoor wel de verantwoordelijkheid draagt.
Voorstel voor een procedure verwerving onroerende goederen
Onderscheid wordt gemaakt op basis van de hoogte van het investeringsbedrag en de eventuele betrokkenheid van derde partijen.
Ad 1 Acquisities tot 4,5 miljoen euro kunnen door de directeur gedaan worden zonder voorafgaande toestemming van de RvC... De directeur probeert, indien mogelijk, de RvC vooraf te informeren over de voorgenomen acquisitie. Indien dit niet lukt wordt de RvC achteraf geïnformeerd en geeft de directeur een toelichting op de argumenten en overwegingen bij de acquisitie.
Ad 2. Acquisities boven 4,5 miljoen euro worden altijd voorgelegd aan de RvC.
> De notulen van de vergadering van de raad van commissarissen van [A] d.d. 20 september 2004 [DOC 352]:
06. Rol en verantwoording raad van commissarissen
[verdachte] geeft aan dat hij alle projecten die tot nu toe gelopen zijn, heeft voorgelegd aan de commissarissen. Naar aanleiding van de brief van de heer [betrokkene 6] heeft hij voorliggend voorstel gemaakt. Dit voorstel heeft betrekking op de acquisitie, het gaat niet om projectomvang. De commissarissen kunnen zich vinden in het voorstel.
Besluit 26: de commissarissen machtigen de directeur om acquisities tot 4,5 miljoen euro zonder voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen te doen. Acquisities boven 4,5 miljoen euro worden altijd voorgelegd aan de raad van commissarissen. Tevens machtigt de raad van commissarissen de directeur tot het vervreemden van onroerende goederen tot een bedrag van 4,5 miljoen euro, dan wel passend binnen het vastgestelde verkoopbeleid van woningen.
Verklaringen van de leden van de raad van commissarissen:
> De verklaring van getuige [betrokkene 2] [G.47.01]:
In oktober 2005 ben ik lid van de RvC van [A] geworden. Voor de vergadering van de RvC werd een agenda opgesteld. Die werd opgesteld in gesprekken tussen de bestuurder en de voorzitter van de RvC. De bestuurder was structureel aanwezig bij de vergaderingen. De laatste jaren waren ook [betrokkene 3] en [betrokkene 4] aanwezig in hun rol als DT-lid.
Om naar behoren te kunnen functioneren als lid van de RvC moest je goede input krijgen vanuit de werkorganisatie. Vanuit de werkorganisatie moest aangetoond worden waarom investeringen nuttig waren voor [A] . Een financiële doorrekening en een bouwkundige beoordeling moesten aanwezig zijn. Wat we aan stukken gepresenteerd kregen verschilde soms wel eens. Dat varieerde van twee A4-tjes tot dikke documenten. Daarnaast kregen we een toelichting op de stukken door de bestuurder [verdachte] .
De plannen zoals die ons door de bestuurder waren voorgelegd en op grond waarvan wij als RvC besluiten namen, werden uitgevoerd conform die besluitvorming, in dat opzicht behielden wij het vertrouwen. Er waren elke vergadering van de RvC uitgebreide rapportages met daarin de stand van zaken van alle projecten.
Mij wordt de verklaring van [medeverdachte 3] voorgehouden dat hij aan [verdachte] geld heeft toegeschoven. Ik begrijp dat [verdachte] geld heeft gehad van [medeverdachte 3] . Ik had het totaal niet verwacht en vertrouwde [verdachte] volledig. Anders hadden we als RvC ook eerder ingegrepen. Ik was als lid van de RvC niet akkoord gegaan met projecten als ik geweten had dat [verdachte] hiervoor geld toegeschoven kreeg buiten [A] om.
> De verklaring van getuige [betrokkene 2] [G.47.02]:
De taak van de RvC bij [A] was het bewaken van processen. Dit deed de RvC aan de hand van informatie die het voor de vergadering kreeg. Die stukken werden voorbereid door de werkorganisatie en onder verantwoordelijkheid van [verdachte] aan de RvC verstrekt. De informatie zat bij de voorbereidende stukken voor de RvC-vergadering. De laatste tijd kwam dat via de iPad binnen. Het waren uitgebreide notities waarin allerlei relevante aspecten voor de besluitvorming aan de orde kwamen.
> De verklaring van getuige [betrokkene 5] [G.48.01]:
Vanaf 2006 ben ik lid van de RvC van [A] . We kregen een periodieke rapportage per kwartaal waar alle activiteiten opstonden van onderhandelingen toten met uitvoering. Die rapportage kregen we via de agenda van de vergadering van de RvC. De directeur-bestuurder verzorgde die rapportage.
Tijdens de vergadering lag de documentatie voor ons en daarin werd alles in grote lijnen gevisualiseerd en toegelicht door de directeur-bestuurder. Er werden vragen gesteld door de commissarissen en daarna werd een besluit genomen en goedkeuring gegeven.
Ik was als RvC-lid niet akkoord gegaan met projecten als ik geweten had dat [verdachte] hiervoor geld kreeg toegeschoven buiten [A] om. Ik zou hem op staande voet hebben ontslagen.
> De verklaring van getuige [betrokkene 6] [G.49.01]:
Ik ben lid van de RvC van [A] geworden toen [verdachte] directeur werd. Ik ben tot ongeveer 2009 lid geweest.
[verdachte] kwam met een voorstel tijdens de vergadering van de RvC. Aan de hand van de discussie in de RvC werd dan besloten. Bij de uitnodiging voor de vergadering zaten de notulen van de vorige vergadering en een aankondiging van projecten. Dan werd dat tijdens de vergadering over gesproken.
[verdachte] gaf tijdens de vergadering toelichtingen op projecten, onderhoud en personeelszaken.
Als ik geweten had als RvC-lid dat [verdachte] geld kreeg toegeschoven was ik niet akkoord gegaan met projecten maar was ik opgestapt.
> De verklaring van getuige [betrokkene 7] e/v [betrokkene 8] [G.50.01]:
In 1997 ben ik lid van de RvC van [A] geworden. Ik ben dat geweest tot half maart 2010. In 1998 of 1999 ben ik voorzitter geworden van de RvC. Wij hadden zesmaal per jaar een vergadering. Van tevoren werd de agenda met stukken toegezonden. We bespraken alle dingen en namen besluiten als dat nodig was. [verdachte] was altijd aanwezig. Hij voerde meestal het woord. Hij liep alle agendapunten door en gaf daar een toelichting op. De agenda van de RvC werd door de organisatie opgesteld. De commissarissen stelden wat vragen en [verdachte] gaf daar antwoord op. [verdachte] gaf altijd aan dat hij erg enthousiast was over de projecten. Als er een vraag was over de haalbaarheid van de projecten, kwam er een verhaal met onderliggende documenten of een verwijzing naar onderliggende berekeningen. De RvC werd daarmee overtuigd om in te stemmen met investeringen. Ik had absoluut vertrouwen in de directeur-bestuurder. In de praktijk bepaalde [verdachte] grotendeels de agenda van de RvC. [verdachte] had een grote stem tijdens de vergaderingen. Hij was van alles op de hoogte en dat gaf ons vertrouwen in de plannen. Ik wist niet dat [medeverdachte 3] geld toeschoof aan [verdachte] voor projecten met [A] . Ik vind dat idioot.
> De verklaring van getuige [betrokkene 9] [G.63.01]:
Ik ben in mei 2010 benoemd als lid van de RvC. Wij kregen ruim op tijd de informatie voor de vergaderingen toegestuurd. Soms ontbrak er informatie in relatie tot een bepaald probleem. Ik had vertrouwen in de directeur-bestuurder omdat hij deskundig was en ook omdat deskundigheid werd ingeschakeld waar dit nodig was.
Een directeur-bestuurder benadeelt de vereniging [A] als een project duurder wordt aangekocht. Als het kopen van een project goedkoper kan hoort dat ook hierbij ongeacht de kengetallen.
> De verklaring van getuige [betrokkene 9] [G.63.03]:
Ik wist niet dat [medeverdachte 3] aan [verdachte] per project geld heeft toegeschoven. Ik vind dit onacceptabel en begrijp dat [A] hierin is benadeeld. Ik ben zeer teleurgesteld in de directeur.
(...)
> De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2017:
Ik ben in oktober 2001 aangesteld als directeur-bestuurder bij woningbouwvereniging [A] . Aan mij was door de raad van commissarissen van [A] een mandaat verleend om registergoederen te verwerven. De achterliggende gedachte was dat ik slagvaardig moest kunnen optreden. Van 2001 tot 2004 was ik onbeperkt bevoegd dat te doen en tussen 2004 en 2008 is mijn bevoegdheid om zonder voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen namens [A] registergoederen te verwerven begrensd tot een bedrag van 4.500.000,-- euro. De notitie van 14 september 2004 die aan die begrenzing ten grondslag lag is door mij opgesteld. De raad van commissarissen vond het niet nodig dat het managementteam unaniem instemde met een acquisitie. Die eis is toen vervallen. Tijdens de vergaderingen van de raad van commissarissen legde ik uit welke acquisities waren gedaan. Vanaf 2008 toen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] deel gingen uitmaken van het directieteam, waren zij ook bij vergaderingen aanwezig.
Bij [A] waren twee projectmanagers in dienst. Zij onderhielden de contacten met de marktpartijen met wie [A] in zee was gegaan.
Het klopt dat ik vaak de eerste acquisitie gesprekken voerde met marktpartijen. Na het eerste gesprek nam ik de beslissing of we met die marktpartij verder gingen. Dat was zo vastgelegd in het beleidsplan. Ik wilde betrokken zijn bij de keuze van de architect en de aannemer. Ik zag daar scherp op toe.
Het eerste contact met [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] was toen zij een project aanboden met betrekking tot een school in Breda. Zij kwamen toen samen bij mij op kantoor.
(...)
In het bijzonder t.a.v. feit 1 (project [a-straat] ):
> De verklaring van getuige [betrokkene 10] [G.11.01]:
[betrokkene 23] en ik zijn ons 10 jaar geleden gaan toeleggen op het ontwikkelen van kwaliteitsappartementen. Wij wisten dat Postkantoren B.V. op den duur de nodige locaties zou gaan verkopen. Dit zijn perfecte locaties om appartementen te ontwikkelen. Wij hebben in 2004/2005 het postkantoor aangekocht in Terneuzen aan de [a-straat] . In de onderhandelingen met de gemeente Terneuzen gaf de gemeente aan ook het naastliggende gebied van het postkantoor mee te nemen in de ontwikkeling van ongeveer 100 appartementen. Op dat naastliggende gebied stond een sporthal. Wij hebben […] architecten een studie laten uitvoeren naar de mogelijkheden van de locatie (zie DOC 277: “studie ontwikkelingsmogelijkheden [a-straat] Terneuzen 4-11-2004”). De gemeente Terneuzen stemde in met deze architect.
Omdat Terneuzen een groot project werd en om de risico’s te delen hebben wij contact gezocht met aannemer [I] . [I] verwees ons naar een woningbouwvereniging. Ik heb toen contact gezocht met [verdachte] , directeur van woningbouwvereniging [A] , en heb op 23 juni 2005 met hem gesproken. Verder was niemand van [A] bij dat gesprek aanwezig. Ik heb het plan aan hem gepresenteerd. Ik heb het aangeboden en gevraagd of hij bereid was het plan geheel of gedeeltelijk over te nemen. [verdachte] wilde het plan geheel overnemen en zelf zijn architect kiezen. Dat was architect [betrokkene 24] uit Eindhoven.
[verdachte] gaf mij aan dat ik verder zaken moest doen met [medeverdachte 3] . Met [medeverdachte 3] moest ik het regelen. Ik kende [medeverdachte 3] niet en kreeg zijn telefoonnummer van [verdachte] . Ik heb telefonisch contact gezocht met [medeverdachte 3] en we hebben een afspraak gemaakt. We hebben toen kennis gemaakt met [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] . Wij hebben een plan gepresenteerd dat klaar was en waaraan de gemeente Terneuzen meewerkte. Omdat het plan klaar was heb ik ook een prijs kunnen noemen; ik dacht 2,6 miljoen euro.
Mij wordt gevraagd welke werkzaamheden zijn uitgevoerd door [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] . In onze waarneming geen enkele andere werkzaamheid dan het voorbereiden van de transactie bij de notaris. Er is tussen onze aanbieding van het traject en de overdracht van de locatie niet ontwikkeld in het project. We hadden zonder meer de onderhandelingen met [A] kunnen doen en ik ben er van overtuigd dat [A] dan goedkoper uit zou zijn geweest.
> Het relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] [AMB.004]:
Ten overstaande van ons werd een verklaring afgelegd door [betrokkene 10] . Hij gaf uitleg omtrent het tijdsverloop betreffende de verkoop van het postkantoor en het sporthalcomplex in Terneuzen en baseerde zich daarbij op de aantekening in de agenda van 2005 die hij bij zich had. Zakelijk weergegeven verklaarde [betrokkene 10] onder meer dat:
• Op 23 juni 2005 om 16.00 uur het eerste gesprek met [verdachte] heeft plaatsgevonden.
• [verdachte] in dat eerste gesprek op 23 juni 2005 volledig werd geïnformeerd over het plan en de locatie. In dat gesprek zegt [verdachte] tegen [betrokkene 10] geïnteresseerd te zijn in het project maar dat [betrokkene 10] maar met [medeverdachte 3] contact op moest nemen. [betrokkene 10] kende [medeverdachte 3] niet.
• Het eerste telefonisch contact met [medeverdachte 3] is geweest op 24 augustus 2005. Op 5 september 2005 was de eerste afspraak met [medeverdachte 3] .
• [betrokkene 1] altijd aanwezig was bij de besprekingen tussen [betrokkene 10] en [medeverdachte 3] .
• Op 8 november 2005 de B.V.’s van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] een bod doen op het project.
• Op 18 november 2005 het bod wordt besproken door [betrokkene 10] enerzijds en [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] anderzijds.
• Het tijdens de onderhandelingen ging het over de garantie die normaliter wordt opgenomen in het koopcontract. [medeverdachte 3] verklaarde tijdens deze onderhandelingen dat er geen garantie gesteld hoefde te worden omdat de woningbouwcorporatie [A] toch garant stond.
• Op 8 februari 2006 de B.V. van [medeverdachte 3] zich terug trekt. De koper wordt [medeverdachte 2] , een B.V. van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] . [...]
> De verklaring van getuige [betrokkene 10] , afgelegd bij de rechter-commissaris:
Wij, [B] B.V., hebben het postkantoor aan de [a-straat] gekocht waarin we appartementen wilden realiseren. Ik werd verwezen naar [A] in [plaats] . Ik ben vervolgens naar [verdachte] gegaan en heb hem gesproken op zijn kamer op het kantoor. Hij was enthousiast en zei dat ik zaken moest doen met [medeverdachte 3] en diens partner [ [betrokkene 1] ]. Ze zaten daar in het verlengde van [A] .
> De verklaring van getuige [betrokkene 25] [G.19.02]:
Met betrekking tot het project [a-straat] te Terneuzen heb ik een brief gezien van [medeverdachte 2] van 8 november 2005. In die brief stond een aanbieding van 2,7 miljoen euro. Daarbij was gemeld dat 90 appartementen op de locatie te realiseren zouden zijn. Dit is later onderbouwd met een ontwikkelstudie van architectenbureau […] . De koopovereenkomst tussen [medeverdachte 2] en De [B] B.V. annex [C] heeft als model gestaan voor de koopovereenkomst tussen [medeverdachte 2] en [A] . De enige afwijking betreft de verwervingsprijs en een voorwaarde. Het betreft een postkantoor en sporthal naast elkaar gelegen.
Mijn rol in dit project was die van projectmanager. Ik zorgde ervoor dat [medeverdachte 2] haar afspraken nakwam en nam de verdere projectontwikkeling ter hand in bouwteamverband met [I] . De door [medeverdachte 2] gerealiseerde waardesprong in deze ABC-transactie in verhouding tot de door [medeverdachte 2] geleverde prestatie is grof betaald, buitenproportioneel als je het omrekent naar een uurtarief van € 200,-- per uur.
> De verklaring van getuige [betrokkene 26] [G.27.02]:
[De getuige betreft de directeur van aannemersbedrijf [I] ]
Wij zijn voor het project [a-straat] benaderd door [betrokkene 10] van [C] . [C] heeft een bedrijf genaamd [B] . Zij hebben ons gevraagd om samen het project aan de [a-straat] verder te ontwikkelen. [B] had het postkantoor gekocht. De gemeente Terneuzen was op de hoogte van het project en had verzocht om ook de aangrenzende locatie van de sporthal in de ontwikkeling te betrekken. Wij zijn als partner meegegaan in dit project. Dit project is in eerste aanleg ontwikkeld met [B] en […] als architect. Deze architect heeft een studie gemaakt en die is voorgelegd aan de gemeente Terneuzen. De gemeente ging akkoord met de bouw van 90 appartementen en was bereid de sporthal te verkopen om de realisatie van dit plan mogelijk te maken. Op enig moment hoorde ik van [betrokkene 10] dat woningbouwvereniging [A] het hele project had overgenomen. Aannemersbedrijf [I] heeft de sporthal aangekocht en het postkantoor en de sporthal zijn daarna doorverkocht. Er is uiteindelijk een overeenkomst gesloten tussen [I] en [A] over de bouw van de appartementen. Er zijn gesprekken gevoerd om tot een overeenkomst te komen met [betrokkene 3] , [verdachte] en [betrokkene 25] van [A] . [betrokkene 1] was ook bij die gesprekken aanwezig. Ik kan mij niet herinneren dat [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] werkzaamheden in dit project hebben gehad.
> De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] [V.03.09]:
Project: Postkantoor en sportschool te Terneuzen
In dit project hebben wij geen noemenswaardige werkzaamheden in verricht. Alleen dat wij gebeld zijn door de heren van [B] . Dit was een echt handelsproject. Op ontwikkelgebied hebben wij hier niets mee gedaan.
> Het relaas van verbalisant [verbalisant 3] [AMB.039]:
Het bedrijf [B] B.V. is onderdeel van het bedrijf [C] B.V. waarvan [betrokkene 23] en [betrokkene 10] eigenaar/directeur zijn.
In de inbeslaggenomen administratie bij de [medeverdachte 2] werd in een ordner met het opschrift: “ [a-straat] Terneuzen / […] Oosterhout / […] ” onder meer het volgende document aangetroffen:
- Brief van [D] B.V. aan Woningbouwvereniging [A] t.a.v. [verdachte] d.d. 8 februari [het hof begrijpt: november] 2005. In deze brief verklaart Woningbouwvereniging [A] ( [verdachte] directeur) zich bereid [door te tekenen voor akkoord] om een bedrag van € 2.700.000,- te betalen voor onroerend goed op de [a-straat] te Terneuzen (postkantoor en sporthal).
> De akte, van levering betreffende de verkoop van ‘ [a-straat] ’ door De [B] B.V. aan [medeverdachte 2] aan Vereniging [A] [DOC.013]:
Op 14 maart 2006 verschenen voor de notaris te Dongen:
1. [betrokkene 10] , [indirect] vertegenwoordigende De [B] B.V., hierna te noemen: Verkoper.
2. [medeverdachte 3] , [indirect] vertegenwoordigende [medeverdachte 2] B.V., hierna te noemen: Koper.
Die verklaarden dat verkoper aan koper heeft verkocht [...]:
I. het postkantoor met ondergrond, omliggende grond en verdere aanhorigheden te […] Terneuzen, [a-straat 1] ,
II. een perceel grond met de daarop staande sporthal […] te […] Terneuzen, [a-straat 2] ,
De koopprijs bedraagt: € 2.225.000,00,
De akte is door de comparanten en de notaris ondertekend.
> De akte van levering betreffende de verkoop van ‘ [a-straat] ’ door [medeverdachte 2] aan Vereniging [A] [DOC.014]
Op 14 maart 2006 verschenen voor de notaris te Breda:
1. [betrokkene 1] , [via [E] B.V.] vertegenwoordigende [medeverdachte 2] , hierna te noemen: Verkoper.
2. de gevolmachtigde van Vereniging [A] , hierna te noemen: Koper.Die verklaarden dat verkoper aan koper heeft verkocht [...]:
I. het postkantoor met ondergrond, omliggende grond en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te […] Terneuzen, [a-straat 1] ,
II. een perceel grond met de daarop staande sporthal " […] ", staande en gelegen te […] Terneuzen, [a-straat 2] .
De koopprijs bedraagt: € 2.700.000,00,
De akte is door de comparanten en de notaris ondertekend.
> Rekeningafschrift t.n.v. Woningbouwvereniging [A] [DOC.1441]:
Een rekeningafschrift van de Rabobank-rekening t.n.v. Woningbouwvereniging [A] , waarop staat vermeld dat op 14 maart 2006 een bedrag van € 2.866.573,67 is afgeschreven met omschrijving: “ [betrokkene 8] Notarissen - zaaknr. [...] Aankoop postkantoor en sporthal Terneuzen”.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Verdachte was in de tenlastegelegde periode, meer bepaald vanaf 1 oktober 2001, aangesteld als directeur/bestuurder van de in 1919 opgerichte woningbouwvereniging [A] . In die functie was het zijn taak het acquireren en verwerven van vastgoedprojecten. Verdachte hield zich, naast de projectmanagers, ook bezig met bijvoorbeeld keuze van architecten en aannemers.
Aan hem was ter zake van het acquireren van vastgoedprojecten door de Raad van Commissarissen van [A] een mandaat verleend om registergoederen te verwerven, waarbij hij van 2001 tot 2004 onbeperkt bevoegd was dat te doen en tussen 2004 en 2008 was zijn bevoegdheid om zonder voorafgaande toestemming van de Raad van Commissarissen namens [A] registergoederen te verwerven begrensd tot een bedrag van 4.500.000,- euro.
Tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen, welke blijkens de statuten van de vereniging [A] als taak had het toezicht houden op de directeur, legde verdachte uit welke acquisities waren of zouden worden gedaan. Verdachte informeerde de Raad van commissarissen diverse malen per jaar aan de hand van een notitie waarin gegevens stonden als aantallen, stichtingskosten, locatie, start van de bouw, bouwperiode, etc. Daarbij was het volgens de statuten de taak van de directeur tijdig de voor de uitoefening van de taak van de Raad van Commissarissen noodzakelijke gegevens te verschaffen en was de directeur daarbij verplicht alle informatie te verschaffen waarvan hij redelijkerwijs diende te vermoeden dat die voor de uitoefening van de taak van de Raad noodzakelijk of gewenst was. In de notitie werkafspraken inzake verwerving/vervreemding d.d. 14 september 2004 staat vermeld dat de directeur de Raad informeert per bijeenkomst over verwervingen en de condities waaronder deze tot stand komen.
Verdachte heeft verklaard dat hij vaak de eerste acquisitiegesprekken voerde met marktpartijen, waarna hij vervolgens de beslissing nam of hij namens [A] met die marktpartij verder ging. Na acquisitie werd dan het Managementteam van [A] bij het project betrokken en werd een projectmanager aangesteld.
Het eerste contact met [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] was volgens verdachte toen [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] een project aanboden met betrekking tot een school in Breda. [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] waren beiden bestuurder en 100% aandeelhouder van respectievelijk [D] B.V. en [medeverdachte 4] B.V. Beiden waren tevens via de eigen vennootschappen voor 50% aandeelhouder/bestuurder van [E] B.V., welke vennootschap enig aandeelhouder en bestuurder was van [medeverdachte 2] Deze laatste vennootschap hield zich volgens de verklaring van wijlen [betrokkene 1] bezig met planontwikkeling en handel in vastgoed, waarbij [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] feitelijk de gezamenlijke bestuurders waren en er voor de vennootschap verder geen personeel werkzaam was.
Ter zake van feit 1 (project [a-straat] ):
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vervolgens het navolgende vast. Nadat het project aan de [a-straat] te Terneuzen een grotere omvang kreeg met daaraan verbonden grotere financiële risico’s, zocht [B] B.V./ [C] bij monde van [betrokkene 10] , na te zijn doorverwezen, contact met verdachte als bestuurder van [A] . Tijdens een gesprek met verdachte, waar verder niemand bij aanwezig was, wordt het project door [betrokkene 10] aan [A] aangeboden en gevraagd het plan geheel of gedeeltelijk over te nemen. Verdachte heeft tijdens dat gesprek aangegeven het project in zijn geheel te willen overnemen maar tevens aangegeven dat verder zaken moest worden gedaan met [medeverdachte 3] en heeft daartoe het telefoonnummer van [medeverdachte 3] verstrekt. [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] hebben na een gesprek met [betrokkene 10] interesse in het project en [medeverdachte 2] koopt het project op 14 maart 2006 voor € 2.225.000,- . [medeverdachte 2] heeft volgens de verklaring van [medeverdachte 3] verder geen noemenswaardige werkzaamheden verricht ter zake van het project [a-straat] te Terneuzen en verkoopt het project diezelfde dag voor € 2.700.000,- aan de woningbouwvereniging [A] , waarbij na verrekening van kosten voor de acquisitie van het project [a-straat] te Terneuzen een bedrag van de rekening van [A] wordt afgeschreven van € 2.866.573,67.
(...)
Op grond van het voorgaande concludeert het hof het volgende.
Ter zake van het project [a-straat] (feit 1) concludeert het hof dat verdachte, in zijn positie als directeur-bestuurder, het project rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [B] B.V./ [C] had kunnen kopen. [medeverdachte 2] heeft daarbij in de personen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] ter zake van het project geen enkele noemenswaardige inspanning of activiteit verricht die de waardestijging van € 475.000,- kan verklaren. Terwijl verdachte wist dat de aangeboden prijs voor het project veel lager was, heeft hij toch ingestemd met de aankoop van het project van [medeverdachte 2] voor de veel hogere prijs. Zoals hierboven overwogen bekleedde verdachte een sleutelpositie die hem in staat stelde om [medeverdachte 2] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen blijkens de gang van zaken te bevoordelen.
(...)
Betalingen aan verdachte door [medeverdachte 2]
(...)
Op grond van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat medeverdachten [medeverdachte 3] en wijlen [betrokkene 1] aan verdachte geldbedragen hebben toegeschoven naar aanleiding van vastgoedprojecten van [medeverdachte 2] ten behoeve van woningbouwvereniging [A] . (...)
Positie verdachte binnen [A]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte binnen de woningbouwvereniging [A] , als directeur-bestuurder, in de ten laste gelegde periodes bij feit 1 en 3 een sleutelpositie bekleedde, waarin hij zich mede door zijn wijze van optreden kon onttrekken aan een effectieve controle door de Raad van Commissarissen. Dit blijkt onder meer uit de navolgende omstandigheden. Verdachte had een vergaande bevoegdheid tot acquireren en verwierf zelfstandig registergoederen/projecten, waarbij hij zelf de onderhandelingen voerde en solistisch te werk ging, waardoor [A] voor voldongen, feiten werd gesteld. De bij [A] werkzame projectmanagers werden pas na de acquisitie bij projecten betrokken, terwijl verdachte zich ook dan met de uitvoering van projecten bleef bemoeien, in ieder geval wat betreft de keuze van architecten en aannemers. Bij de vergaderingen van de Raad van Commissarissen had verdachte grote invloed op de agendering en was hij bovendien verantwoordelijk voor de selectie van de stukken die daarbij ter sprake kwamen. Tijdens deze vergaderingen voerde verdachte het woord, lichtte hij geagendeerde onderwerpen toe en beantwoordde hij vragen van commissarissen. De Raad van Commissarissen was hierdoor afhankelijk van verdachte voor wat betreft de informatie over acquisities en lopende projecten.
Het hof concludeert dat verdachte, in zijn positie als directeur-bestuurder, het project [a-straat] (feit 1) rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [B] B.V./ [C] B.V. had kunnen kopen. Zoals hierboven overwogen bekleedde verdachte een sleutelpositie die hem in staat stelde om [medeverdachte 2] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen via een AB-BC-transactie te bevoordelen. Zoals eveneens hierboven is overwogen, heeft [medeverdachte 2] de met die transactie verkregen winst mede aangewend voor het toestoppen van financiële douceurtjes aan verdachte.
(...)
Verdachte heeft tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen geen melding gemaakt van de geschetste wijze waarop ter zake van de projecten [a-straat] en [b-straat] is onderhandeld met respectievelijk [B] B.V./ [C] en [medeverdachte 2] , waarbij hij [medeverdachte 2] gezien de geschetste omstandigheden zonder redelijk doel en ten nadele van [A] in een financieel veel gunstigere positie bracht.
Voor wat betreft het project [a-straat] is het hof van oordeel dat verdachte aan de Raad van Commissarissen een onvolledig beeld heeft geschetst en de wezenlijke informatie heeft onthouden nu niet werd medegedeeld dat [A] het project [a-straat] zonder tussenkomst van [medeverdachte 2] voor een veel lagere prijs had kunnen verwerven. Bovendien heeft verdachte jegens de Raad van Commissarissen de indruk laten bestaan dat bij de aankoop van het project de belangen van [A] op een zo goed mogelijke wijze werden gediend, terwijl verdachte heeft verzwegen dat de prijs voor de aankoop van het project veel te hoog was en hij in privé geld had ontvangen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] , zijnde de bestuurders van [medeverdachte 2]
(...)
Verdachte heeft daarnaast tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen ook nimmer melding gemaakt van de betalingen aan hem verricht door [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] . Verdachte was op grond van de reglementen van [A] echter uitdrukkelijk gehouden tegenover de vereniging tot een behoorlijke taakvervulling en tevens verplicht om de Raad van Commissarissen (al dan niet achteraf) deugdelijk en volledig te informeren. Dat heeft verdachte nagelaten. Ware de Raad van Commissarissen volledig geïnformeerd geweest, dan zou zij hebben ingegrepen door minst genomen verdachte hieromtrent te bevragen en daaraan alsdan noodzakelijk geoordeelde gevolgen te verbinden. Dat [A] mogelijk in financiële zin profijt heeft gehad van het door verdachte gevoerde beleid, doet er niet aan af dat verdachte de voor hem gunstige omstandigheid heeft gecreëerd waarin de Raad van Commissarissen kennelijk onvoldoende in staat was controle te houden op zijn bestuurlijk optreden.
Conclusie:
Op grond van de in het voorgaande geschetste feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde in feit 1 en (...) tezamen en in vereniging met onder andere [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] , met het oogmerk om zich en [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] en/of een ander, wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, zijnde die van betrouwbaar bestuurder, hetzij door listige kunstgrepen, zijnde verschillende misleidende feitelijke handelingen, een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor de woningbouwvereniging [A] is bewogen tot de afgifte van genoemde geldbedragen. Daarmee heeft verdachte zich ter zake van feit 1 en (...) schuldig gemaakt aan oplichting.
Concluderend acht het hof het onder 1 primair tenlastegelegde (...) medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen, zoals na te melden.”
2.3.1
Als het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich zo − al dan niet in reactie op een bewijsverweer − beroept op bepaalde gegevens die niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. (Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985.)
2.3.2
Het hof heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsoverweging onder meer redengevend geacht voor de bewezenverklaring dat de verdachte tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen van Woningbouw Vereniging [A] (hierna: [A] ) (i) geen melding heeft gemaakt van de wijze waarop ten aanzien van het project [a-straat] is onderhandeld met [B] B.V./ [C] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), (ii) niet heeft medegedeeld dat [A] het project [a-straat] zonder tussenkomst van [medeverdachte 2] voor een veel lagere prijs had kunnen verwerven en (iii) heeft verzwegen dat de prijs voor de aankoop van dat project veel te hoog was.
2.3.3.
Deze gegevens zijn echter niet in de bewijsmiddelen vermeld terwijl het hof in zijn overweging ook niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten of omstandigheden heeft ontleend.
2.4
Het cassatiemiddel klaagt hierover terecht. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De beoordeling door de Hoge Raad van het tweede, het derde en het vierde cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het vijfde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 februari 2022.