Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
25 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijk geweld plegen tegen personen, gepleegd op 20 mei 2016, en kreeg een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet begrijpelijk had geoordeeld over de toepassing van het taakstrafverbod zoals vastgelegd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had in zijn uitspraak niet voldoende rekening gehouden met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de eerdere uitspraak ten tijde van het begaan van het nieuwe feit onherroepelijk moest zijn geworden. Dit leidde tot de conclusie dat de strafoplegging niet in overeenstemming was met de wet.
Daarom heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef, maar de strafmaat opnieuw beoordeeld zal worden.