Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
20 september 2022.
Hoge Raad
Op 20 september 2022 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 22/00316. Deze zaak betreft een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de klager, die in deze procedure wordt aangeduid als [klager]. De klager heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2021, nummer RK 20/3052, waarin de rechtbank oordeelde over de rechtmatigheid van vorderingen van gegevens (klantdossiers) bij een derde, in het kader van een onderzoek naar frauduleuze belastingconstructies.
De klager heeft zich in cassatie beroepen op verschillende middelen, die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de vorderingen, het belang van de strafvordering, en het oordeel van de rechtbank dat er niet geklaagd kan worden over de kennisneming en het gebruik van de verstrekte gegevens door de Belastingdienst. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De raadslieden van de klager, A.B. Vissers en L.E.F. Pietersen, hebben schriftelijk gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klager beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.